RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 26 augustus 2005
Regnr.: AWB 05/36951 en 05/36950
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
[vreemdeling],
geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [V-nummer],
eiseres,
van Syrische nationaliteit,
gemachtigde: mr. H.A. Jonker-van Dijk, advocaat te Hoogezand,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mw. L.M.F. Verhaeg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Bij besluiten van 10 augustus 2005 zijn eisers op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Namens eisers is op 16 augustus 2005 beroep ingesteld tegen voornoemde besluiten, waarbij is verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank en aan eisers toegestuurd. Eisers zijn in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxbericht van 25 augustus 2005 heeft verweerder aan de rechtbank en eisers een aanvullend stuk doen toekomen.
Bij faxberichten van 25 augustus 2005 hebben eisers aanvullende stukken ingediend.
Eisers zijn, bijgestaan door hun gemachtigde, op 26 augustus 2005 ter zitting gehoord. Ter zitting was een tolk in de Arabische taal aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eisers op 10 augustus 2005 om omstreeks 11.40 uur in het vertrekcentrum (vc) te Vlagtwedde een zogenaamd vertrekgesprek 4 hadden in het bijzijn van de hoofdagent van het regionaal politiekorps Groningen, belast met het toezicht op vreemdelingen. Dit gesprek vond plaats omdat eisers aan het einde van hun termijn van 12 weken waren gekomen waarin zij in het vc zelfstandig hun terugkeer naar het land van herkomst hadden moeten regelen. Eisers hebben in die tijd, volgens de casemanager van het vc, onvoldoende meegewerkt aan hun terugkeer naar Syrië. Ook voor het verkrijgen van de benodigde documenten hebben eisers onvoldoende inzet getoond waardoor terugkeer naar Syrië wordt gefrustreerd. Op 10 augustus 2005 om 11.55 uur werden eisers staande gehouden. Omdat onmiddellijk hun identiteit kon worden vastgesteld en bleek dat eisers niet rechtmatig in Nederland verbleven, zijn ze overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, alwaar zij om 11.55 uur aankwamen en werden opgehouden op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw 2000. Om 11.55 uur zijn eisers gehoord, zonder de aanwezigheid van een raadsman, op grond van artikel 59 Vw 2000 in samenhang met het bepaalde in artikel 5.2 Vb 2000. Om 12.25 uur is aan eisers de maatregel van bewaring opgelegd.
Beoordeeld dient te worden of de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
De rechtbank is van oordeel dat de procedure leidend tot de besluiten tot oplegging van de maatregel in overeenstemming is met de wettelijke vereisten. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
De rechtbank stelt vast dat eisers niet rechtmatig in Nederland verblijven, zodat eisers vallen onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. De maatregel berust aldus op de juiste grondslag.
Vast staat dat eisers niet beschikken over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 Vb 2000 of over voldoende middelen van bestaan, dat zij geen vaste woon- of verblijfplaats hebben en dat zij zich niet hebben gehouden aan de vertrektermijn. Verweerder heeft daarnaast aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eisers geen actieve bijdrage hebben geleverd aan hun terugkeer.
In beginsel kunnen gronden als hier genoemd de maatregel van bewaring dragen. In paragraaf A5/5.3.3.1 van de Vc 2000 worden deze gronden immers genoemd als omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat de openbare orde inbewaringstelling noodzakelijk maakt. Dat ontslaat verweerder echter niet van een kenbare afweging van deze gronden tegen de persoonlijke belangen van de vreemdeling, met name in die zaken waarin het belang van verweerder bij inbewaringstelling niet evident uit de daartoe aangevoerde gronden blijkt, zoals bijvoorbeeld in het geval van een ongewenstverklaring, het onttrekken aan toezicht of langdurig illegaal verblijf.
De rechtbank stelt vast dat het hier gaat om vreemdelingen met zeer jonge kinderen, voor wie het uitgangspunt moet zijn dat deze slechts in bijzondere gevallen met de gevolgen van een maatregel van bewaring geconfronteerd moeten worden. Bovendien blijkt uit de stukken dat eisers in ieder geval een zekere vorm van medewerking aan hun uitzetting hebben verleend en zijn er ook geen aanwijzingen dat zij zich ooit aan maatregelen van toezicht hebben onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom, gelet op de hierboven genoemde omstandigheden, in dit geval de openbare orde juist de maatregel van bewaring vorderde, ook al waren de door verweerder genoemde gronden hier aanwezig, en niet kon worden volstaan met een lichter middel van toezicht, zoals bijvoorbeeld de maatregel van artikel 57 Vw 2000 die eisers ook al was opgelegd.
Uit het voorgaande volgt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen.
2.9 Nu de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig was zal de rechtbank met toepassing van artikel 106 Vw 2000 eisers schadevergoeding toekennen. De rechtbank acht het redelijk deze vergoeding ook toe te kennen aan de kinderen van eisers, nu deze, hoewel ten aanzien van hen geen apart besluit is genomen, wel in de praktijk de vrijheidsontneming hebben ondergaan. Wel zal de rechtbank in het geval van de kinderen de vergoeding matigen, nu zij gelet op hun jonge leeftijd in mindere mate dan hun ouders door de vrijheidsontnemende gevolgen van de maatregel zijn getroffen. Het totale bedrag aan schadevergoeding zal de rechtbank derhalve begroten op 2 x (16 x € 70,--) + 3 x (16 x € 35) = € 3.920,--.
2.10 De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eisers, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan eisers dient te vergoeden. Deze kosten worden voor beide eisers op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 640,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1 en waarde per punt € 320,--), derhalve in totaal € 1.280,--.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan de vreemdelingen ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 3.920,--
- veroordeelt verweerder in de zaak met nummer AWB 05/36951 in de proceskosten van eiser ad € 640,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan hem moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de zaak met nummer AWB 05/36950 in de proceskosten van eiseres ad € 640,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan haar moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Bruggen, rechter, in tegenwoordigheid van mr. B. Goris als griffier en uitgesproken op 26 augustus 2005.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het rechtsmiddel hoger beroep open. Indien u daarvan gebruik wenst te maken, dient u binnen één week na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (het hoger beroepschrift) en een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State,
hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC 's-Gravenhage
In het hoger beroepschrift dient u te vermelden waarom u de uitspraak niet juist vindt (de grieven). Er is geen mogelijkheid tot herstel verzuim indien het hoger beroepschrift geen grieven bevat.
Afschrift verzonden: 26 augustus 2005
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 3.920,--.
Aldus gedaan op 26 augustus 2005 door mr. J. van Bruggen, fungerend voorzitter.