ECLI:NL:RBSGR:2005:AU3243

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/920168-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van moord in café Mysty te Den Haag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 26 september 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord. De feiten van de zaak zijn als volgt: op 29 januari 2005 vond er een gewelddadige confrontatie plaats in café Mysty in Den Haag, waarbij het slachtoffer, een 42-jarige man, werd neergeschoten en gestoken door een groep van negen personen, waaronder de verdachte. De aanleiding voor de confrontatie was een meningsverschil over een geldbedrag tussen het slachtoffer en een van de medeverdachten. De verdachte en zijn medeverdachten waren gewapend met messen en een vuurwapen en hebben gezamenlijk de confrontatie met het slachtoffer gezocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door het gebruik van geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder toezicht van de jeugdreclassering en het volgen van een behandeling. De rechtbank heeft in haar overwegingen ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact van het delict op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER JEUGDSTRAFZAKEN
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/920168-05
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 26 september 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte
[verdachte OD],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
thans preventief gedetineerd in [adres]
De terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting met gesloten deuren van 9 september 2005 en 12 september 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. C.M.P. Jongsma, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. A.M.A. Keulen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij - nader omschreven - dagvaarding onder het primair wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 18 maanden met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en als bijzondere voorwaarde toezicht jeugdreclassering en het volgen van de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag, of een andere passende instelling.
De telastlegging
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A, en in de vordering nadere omschrijving telastlegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij - nader omschreven - dagvaarding onder het primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende situatie.
Op zaterdagavond 29 januari 2005 kort na 20:00 uur krijgt de politie de melding binnen dat er geschoten zou zijn bij café Mysty aan de Zoutmanstraat in Den Haag. De politie gaat ter plaatse en treft op de grond in de bar een zwaargewonde man aan, die later [slachtoffer] blijkt te zijn.
De man wordt vervoerd naar het Westeinde Ziekenhuis, waar hij diezelfde avond nog overlijdt.
Uit het sectierapport blijkt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van bloedverlies en functionele schade aan de hartspier ten gevolge van gecombineerd schot/steekletsel. Daarnaast wordt geconstateerd dat hij meerdere verwondingen heeft aan zijn huid, welke het gevolg waren van herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld en is er afweerletsel op de pink aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen het volgende zich voor en al dan niet direct na het incident in Mysty moet hebben afgespeeld.
[slachtoffer] (hierna te noemen: [slachtoffer]) had al enige tijd een meningsverschil met zijn voormalig werkgever [geboortedatum CO] (hierna te noemen: [verdachte CO]) over de vraag of [verdachte CO] hem nog geld schuldig was uit de tijd dat [slachtoffer] bij hem in loondienst was. De spanning tussen beiden hierover liep op. In de nacht van 29 januari 2005 belde [slachtoffer] [verdachte CO] met de mededeling dat hij bij het kantoor van [verdachte CO] was. [verdachte CO] heeft zijn zwager [verdachte HC] (hierna te noemen: [verdachte HC]) gebeld en gevraagd naar zijn kantoor te komen. Zelf is hij samen met zijn vader daar ook heen gegaan. [slachtoffer] is niet gekomen. Wel is [slachtoffer] in de vroege ochtend volgens de vrouw van [verdachte CO] bij hen aan de deur geweest. [verdachte CO] hoorde dit later op de ochtend van haar en werd hier boos over. Overdag is er nog telefonisch contact geweest tussen [verdachte CO] en [slachtoffer] waarbij de gemoederen opliepen. [verdachte CO]s zonen [verdachte EO1] en [verdachte EO2] waren inmiddels ook op de hoogte van de problemen met [slachtoffer], de telefoongesprekken tussen [slachtoffer] en hun vader, waarin [slachtoffer] ook gedreigd zou hebben de familie te vermoorden, de nachtelijke gang naar het kantoor en het bezoek van [slachtoffer] aan hun huis. De hele dag door was er telefonisch contact tussen [verdachte EO1], [verdachte EO2], [verdachte HC] en [verdachte CO] over de stand van zaken met [slachtoffer]. Door dit alles was er sprake van een oplopende conflictsfeer, waarbij voornoemde personen betrokken waren.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft [verdachte EO2] zijn broer [verdachte EO1], [verdachte AY] en [Verdachte OU] meegenomen om een mes voor [verdachte EO1] en een wapenstok te gaan kopen. Hij deed dit naar eigen zeggen uit angst voor [slachtoffer] en "je weet maar nooit". Later die dag kreeg [verdachte EO2] een telefoontje dat [slachtoffer] om 18:00 uur bij koffiehuis Gurbet zou komen. Hij heeft het pistool van zijn vader en kogels gepakt en is samen met [verdachte EO1] van huis gegaan. Omdat hij versterking wilde hebben, heeft hij wat vrienden gebeld en is hij uiteindelijk met [verdachte EO1], [verdachte OU ] en [verdachte AY] in Toc Toc tegenover Gurbet gaan zitten. Daar hadden ze een rugtas met een mes en een wapenstok bij zich en heeft [verdachte EO2] het pistool met drie kogels laten zien. [verdachte EO2] heeft ook [verdachte OD] (hierna te noemen [verdachte OD]) gebeld over de op handen zijnde ontmoeting met de man die problemen met [verdachte EO2]s vader had. [verdachte OD] was op dat moment samen met [verdachte SS] in de trein van Rotterdam naar Den Haag. [verdachte OD] vertelde [verdachte SS] de inhoud van het telefoongesprek en zij zijn op [verdachte EO2]s verzoek ook naar Toc Toc gegaan. Daar is gesproken over een gevecht met de man op wie ze wachtten en ook is hen verteld dat er een mes en een pistool waren.
Samenvattend waren [verdachte EO1], [verdachte EO2], [verdachte OU ], [verdachte AY], [verdachte OD] en [verdachte SS] op dat moment op de hoogte van de problemen tussen [verdachte CO] en [slachtoffer] en verwachtten zij een gewelddadige confrontatie met [slachtoffer] waarvoor wapens meegenomen waren.
[slachtoffer] komt uiteindelijk niet opdagen en de jongens gaan naar het huis van [verdachte EO2] en [verdachte EO1] aan het [adres]. In de hal bij de lift krijgt [verdachte OU ] het pistool van [verdachte EO2], houdt dit bij wijze van grap in de richting van [verdachte AY] en haalt hij een aantal maal de trekker over.
[verdachte CO] is aan het begin van de avond eerst in Gurbet waar [verdachte CA] (hierna te noemen: [verdachte CA]) ook is. Daarna gaan zij naar Café 2000 op de Boekhorststraat. Na een telefoontje met [slachtoffer] belt [verdachte CO] naar [verdachte HC] en vraagt hem om met de Volkswagenbus naar de Boekhorststraat te komen. [verdachte CO] vraagt [verdachte CA] om mee te gaan, ze gaan met iemand praten en hij noemt de Zoutmanstraat. [verdachte HC] rijdt voor en [verdachte CO] en [verdachte CA] stappen in.
[verdachte CO] heeft ondertussen ook [verdachte EO2] gebeld en hem verteld dat [slachtoffer] hem een adres had gegeven om naartoe te komen. Hij vraagt [verdachte EO2] naar het postkantoor te komen. [verdachte EO2] vertelt aan de anderen dat hij met zijn vader naar een ontmoeting met [slachtoffer] zal gaan en de anderen besluiten mee te gaan. [verdachte EO2] pakt het pistool en kogels, er wordt een aantal messen uit de keuken meegenomen en een wapenstok gaat ook mee. Op de galerij krijgt [verdachte OU ] een mes van [verdachte EO1]. [verdachte EO2], [verdachte EO1], [verdachte AY], [verdachte OU ], [verdachte OD] en [verdachte SS] rennen naar het postkantoor. [verdachte CO] heeft [verdachte EO2] nog een keer gebeld om hem te vragen het pistool mee te nemen, het pistool dat [verdachte EO2] al bij zich had gestoken. Onderweg naar de bus laadt [verdachte EO2] het pistool.
Aangekomen bij het postkantoor stappen de jongens in de bus bij [verdachte CO], [verdachte HC] en [verdachte CA]. In de bus wordt het pistool, zichtbaar voor iedereen, door [verdachte EO2] naar voren doorgegeven en krijgt [verdachte AY] een mes van [verdachte EO1]. De bus rijdt naar de Zoutmanstraat. Ondertussen heeft [verdachte CO] op luide en boze toon telefonisch contact met [slachtoffer] en zegt hem dwingend naar buiten te komen. Alle inzittenden zijn inmiddels op de hoogte van de op handen zijnde confrontatie met [slachtoffer] waarheen zwaar wapentuig wordt meegenomen.
Aangekomen in de Zoutmanstraat stappen alle negen inzittenden uit. Op dat moment heeft [verdachte HC] het pistool. De messen en de wapenstok worden meegenomen uit de bus. Komend vanaf de bus en lopend naar café Mysty, waar [slachtoffer] zou zijn, komt de groep langs coffeeshop De Mazzelaar. Beelden van de camera aldaar laten zien dat eerst [verdachte CO] langsloopt met een telefoon in zijn hand, met meteen achter hem [verdachte EO2] en [verdachte HC]. Vier seconden later passeren [verdachte EO1] en [verdachte CA], vrijwel meteen gevolgd door [verdachte OU ], [verdachte OD] en [verdachte AY]. Daarachter loopt [verdachte SS]. De hele groep is in zes seconden langsgekomen en richting het café gelopen. Hamit staat voor het café en [verdachte CO], [verdachte HC] en [verdachte CA] steken over en lopen op hem af. [verdachte EO1] en [verdachte EO2] komen er vrijwel meteen ook omheen staan. Na een korte woordenwisseling geeft [verdachte CO] [slachtoffer] een klap in zijn gezicht, waarop ook de andere jongens de straat oversteken en erbij komen staan. De precieze positie van een ieder daargelaten: vast staat dat alle verdachten zich dermate in de buurt van [slachtoffer] bevonden dat zij door hun overmacht in aantal een bedreigende situatie hebben doen ontstaan. [slachtoffer] stond met zijn rug tegen het raam van het café, was helemaal omsingeld en kon geen kant op, aldus [getuige T.]. Hierop trekt [slachtoffer] een mes. [verdachte EO1] ruilt met [verdachte AY] zijn wapenstok voor een mes - het mes waarmee later de steken worden toegebracht waarvan er een heeft bijgedragen aan de dood van [slachtoffer] - en ook [verdachte EO2] trekt een mes. [verdachte OU ] probeert het mes uit zijn jaszak te pakken, maar hij wordt tegengehouden door een omstander. Er wordt over en weer met messen gezwaaid en er worden stekende bewegingen gemaakt. Ook wordt er geschreeuwd en gescholden. Bovendien pakt [verdachte HC] het pistool uit zijn broeksband en richt dit op [slachtoffer], waarbij hij roept dat hij hem zal afmaken. [verdachte HC] moet gemaand worden het pistool weg te stoppen.
Op dat moment was voor een ieder duidelijk dat [slachtoffer] alleen stond tegenover een groep van negen personen met een pistool en messen en dat deze situatie voor hem levensbedreigend was. Hij ziet kans om het café in te vluchten waarschijnlijk in de hoop daardoor aan zijn belagers te ontkomen.
Echter, als [slachtoffer] naar binnen rent, rennen [verdachte EO2], [verdachte EO1], [verdachte HC], [verdachte CO], [verdachte OU ], [verdachte AY] en [verdachte OD] achter hem aan het café in. [verdachte OD] staat in de caféruimte net voorbij het voorportaaltje, de andere voornoemde personen staan voor hem verder het café in. Samen met de reeds aanwezige cafégasten is het op dat moment druk in het café en binnengaan is moeilijk. [verdachte SS] blijft in het voorportaaltje staan achter [verdachte OD] [verdachte CA] blijft buiten bij het café en kijkt door het raam naar binnen. Laatstgenoemde twee personen horen en zien deels wat er binnen gebeurt. Daar is het een grote chaos. Er wordt met barkrukken, flessen, glazen en stoelen gegooid. En er wordt geroepen "Ik zal je vermoorden, vent". [verdachte AY] en [verdachte OD] hebben meegedaan aan het gooien. [verdachte OU ] was binnen, had een mes bij zich en heeft ook gegooid. [slachtoffer] is ondertussen in het nauw gedreven bij de bar en wordt geschopt en geslagen. Het slachtoffer wordt in de buik gestoken en in de hartstreek geschoten. [verdachte EO2] is daarna bovenop het slachtoffer gaan zitten en heeft hem vier stoten op het hoofd gegeven. Toen hij wilde steken, bleek zijn mes gebroken. [verdachte EO1] heeft de steken in de buik en het been toegebracht en de rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte HC] degene is die het slachtoffer in de borst heeft geschoten. Zij hecht derhalve geen waarde aan de latere verklaringen van [verdachte HC] waarin deze zegt dat [verdachte CO] hem plotseling het wapen afnam en schoot. De spiegelherkenning van [verdachte HC] door getuige [getuige Y] is hierbij van belang. Daarnaast spelen onder meer ook mee de de auditu verklaringen van personen tegen wie [verdachte HC] kort na het gebeuren in een café heeft gezegd dat hij heeft geschoten. Hij deed dit op een moment dat er nog geen afspraken waren gemaakt over hoe verklaard zou moeten worden bij de politie.
Nadat het schot is afgegaan roept [verdachte CO] dat iedereen weg moet. De verdachten rennen van het café weg. [verdachte EO1] gooit twee messen in een put en [verdachte HC] geeft het wapen waarmee is geschoten wordt aan [verdachte EO1] die het doorgeeft aan [verdachte EO2]. De beelden van de camera van de Mazzelaar laten zien dat eerst [verdachte AY], [verdachte OU ], [verdachte EO1], [verdachte OD], [verdachte EO2], [verdachte SS] en [verdachte HC] hard langslopen en enkele seconden later is te zien dat [verdachte CO] en [verdachte CA] met versnelde pas in dezelfde richting weglopen. In totaal zijn dan nog geen vier minuten verstreken na het eerdere passeren langs De Mazzelaar. [verdachte CO], [verdachte HC] en [verdachte CA] rijden met de bus weg. De jongens mogen niet mee. Zij rennen weg en nemen later de tram. Onderweg belt [verdachte CO] nog met [verdachte EO2] en zegt dat hij het pistool niet mee naar huis mag nemen. [verdachte EO2] geeft het pistool mee aan [verdachte OU ].
Die avond verzamelt zich een groep mensen in de woning van [verdachte CO] en [verdachte CA] is daar ook bij geweest. Om 1:00 uur die nacht wordt duidelijk dat [slachtoffer] overleden is. Op 30 januari 2005 vindt er in het huis van [verdachte HC] een beraad plaats waarbij wordt afgesproken wat er verklaard moet gaan worden en dat [verdachte HC] en [verdachte EO2] zich gaan aangeven. Zij melden zich diezelfde dag nog bij de politie.
De dag na de aanhouding van [verdachte CO] gaan [verdachte EO1] - die dit zo met zijn vader had afgesproken -, [verdachte AY] en [verdachte OD] naar [verdachte OU ], die het pistool in zijn kelder had verborgen. Eerst wordt het pistool door [verdachte AY] schoongemaakt. Daarna gaan ze met zijn vieren met de tram naar Leidschendam waar ze het wapen, het magazijn en de kogels op verschillende plaatsen in het water gooien.
De raadsman heeft ten aanzien van het primair telastgelegde feit aangevoerd, dat het medeplegen van moord niet kan worden bewezen verklaard. Er is sprake van medeplegen noch van voorbedachten rade. Een plan heeft niet bestaan en er is geen moment geweest, dat kalm beraad mogelijk was, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de raadsman ten aanzien van dit feit gevoerde verweren en de overige bewijsvragen het volgende.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'opzettelijk' in artikel 289 WvSr dient (minimaal) komen vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil in casu zeggen, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het gebruik van de messen en het pistool door personen in de groep waartoe verdachte behoorde tegenover [slachtoffer], deze [slachtoffer] zou komen te overlijden.
Hiervoor dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de kans hierop naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk was te achten. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze aanmerkelijke kans aanwezig, dat de betrokkene zal komen te overlijden, indien - zoals hiervoor uitgebreid omschreven - een groep van totaal 9 mensen naar [slachtoffer] toegaat waarvan een aantal zijn bewapend met messen, een wapenstok en één met een pistool. Eerst wordt buiten het café de confrontatie aangegaan en daarbij worden de messen en het pistool getrokken, het pistool wordt vervolgens op [slachtoffer] gericht en doodsbedreigingen richting [slachtoffer] worden geuit, hetgeen voor de gehele groep zichtbaar en hoorbaar is geweest en vervolgens gaat de hele groep achter [slachtoffer] aan het café in als deze probeert te vluchten. De levensbedreigende situatie voor [slachtoffer] wordt in stand gehouden door achter hem aan te gaan, waarbij voor alle leden van de groep duidelijk is, dat het niet meer gaat om een goed gesprek maar om een gewelddadige confrontatie met gebruik van messen en een vuurwapen. Naar algemene ervaringsregelen mag dan worden gekomen tot de conclusie, dat de kans groot is, dat dit zal aflopen door het schieten of steken van het potentiële slachtoffer en de aanmerkelijke kans dus aanwezig kan worden geacht dat dit leidt tot de dood van het slachtoffer.
De volgende vraag, die dient te worden beantwoord, is of de verdachte die kans ten tijde van de gedragingen heeft aanvaard, op de koop toe heeft genomen. Ook deze vraag kan bevestigend worden beantwoord, nu door de verdachte, nadat buiten duidelijk is geworden, waar dit toe zou kunnen gaan leiden, toch de volgende stap wordt genomen, namelijk achter [slachtoffer] aangaan het café in met de andere personen, die de messen en het pistool hebben getrokken en de bedreigingen hebben geuit.
De conclusie moet derhalve zijn, dat de verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door één van de messen en/of het vuurwapen zou worden getroffen en zou komen te overlijden.
Voorbedachten rade
Voor het aanwezig zijn van voorbedachten rade in de zin van art. 289 WvSr, moet er kunnen worden gesproken van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en niet van een ogenblikkelijke opwelling waarin de handeling plaatsvindt.
De wijze waarop op zaterdag 29 januari 2005 telkens volgend op elkaar verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden vanaf het moment van het in de middag kopen van de wapens bij de jongens en de diverse telefoontjes door [verdachte CO] en [verdachte HC] naar [slachtoffer] en de jongens gedurende de gehele dag, zoals omschreven in de hierboven door de rechtbank vastgestelde feiten, geeft het beeld van een steeds duidelijker groeiend plan, dat er tegen [slachtoffer] geweld zou worden gebruikt en dat daarbij messen en een vuurwapen zouden worden ingezet, hetgeen op de stoep voor het café Mysty leidde tot de levensbedreigende situatie richting die [slachtoffer], waar de gehele groep bij aanwezig was. Vervolgens neemt ieder na deze actie buiten het café de beslissing om mee te gaan naar binnen om de situatie zoals buiten ontstaan te doen voortzetten.
Gelet hierop, concludeert de rechtbank dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling, maar uitvoering heeft gegeven aan een reeds tevoren gegroeid en genomen besluit.
Medeplegen
Om van medeplegen te kunnen spreken, moet er volgens de rechtspraak sprake zijn van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Voor bewuste samenwerking is noodzakelijk, dat er een dubbel opzet aanwezig is, te weten op de samenwerking en op het te plegen strafbare feit.
Voor wat betreft het opzet op het delict kan verwezen worden naar hetgeen hiervoor over het voorwaardelijk opzet is gezegd. De verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat het gevolg, de dood van [slachtoffer], zou intreden.
Voor opzet op de samenwerking moet worden gekeken of er sprake is van een afspraak, maar ook bij wederzijds begrip op het moment van samen handelen, in plaats van gezamenlijk gemaakte afspraken, een zogenaamde 'understanding', kan worden gekomen tot de conclusie, dat er sprake was van bewuste samenwerking. Denkbaar is dat de één een bepaald initiatief neemt en anderen zich instemmend bij hem voegen.
De rechtbank is van oordeel, dat er in deze zaak sprake is van deze bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering.
Eerst wordt er door de verdachte, als deel van de groep jongeren bestaande uit [verdachte EO2], [verdachte EO1], [verdachte OU ], [verdachte AY], [verdachte SS] en verdachte, afspraken gemaakt bij Toc Toc, waarbij het gebruik van geweld in de confrontatie met [slachtoffer] ook als mogelijkheid wordt besproken. Vervolgens gaat verdachte mee naar de woning van [verdachte EO1] en [verdachte EO2] en daar komt de hele groep weer in beweging op het moment dat de vader van [verdachte EO2] hem belt om naar het busje te komen en mee te gaan naar de Zoutmanstraat om [slachtoffer] te ontmoeten. [verdachte EO2] geeft nog aan gezegd te hebben tegen de anderen dat ze niet mee hoeven te gaan, maar iedereen rent mee, een aantal na uit de keuken een mes te hebben gepakt. Voor iedereen moet toen duidelijk zijn geworden, wat er kon verwacht worden te gaan gebeuren. Vervolgens komt iedereen naar de stoep voor het café wanneer daar een gevecht begint door de klap van [verdachte CO], waarbij messen worden getrokken en zelfs een vuurwapen door [verdachte HC] wordt getrokken en gericht op het slachtoffer en iedereen is getuige van de levensbedreigende situatie, die daar ontstaat voor [slachtoffer]. Wanneer de jongens vervolgens achter elkaar aanlopen het café in en daar gegooid wordt met flessen en barkrukken richting [slachtoffer], met tot slot twee messteken en een schot in de hartstreek van [slachtoffer], kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden geconcludeerd, dan dat de verdachte, die deel uitmaakte van deze groep, heeft begrepen wat er op dat moment gebeurde en er gesproken kan worden van een bewuste samenwerking en ook een gezamenlijke uitvoering. Deze gezamenlijke uitvoering gaat nog verder na het schieten in café Mysty doordat verdachte, [verdachte OU ] en [verdachte AY] met [verdachte EO1] op een zeer zorgvuldige wijze het pistool met kogels weg te gooien in Leidschendam en afspraken met elkaar te maken over hetgeen de verdachten zullen verklaren indien zij worden aangehouden.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord en verwerpt de verweren van de raadsman dienaangaande.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit en de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich door te handelen zoals weergegeven in de nadere bewijsoverwegingen en bewezen verklaard schuldig gemaakt aan het medeplegen van de moord op een 42-jarige man, vader van 3 kinderen.
De mededaders van verdachte hebben op een publieke plaats, een café, na een ruzie om een gering geldbedrag, van korte afstand een kogel afgevuurd op het slachtoffer [slachtoffer] en twee messteken toegebracht aan dit slachtoffer, aan welke verwondingen het slachtoffer is komen te overlijden.
De verdachte en zijn mededaders hebben in de middag voor de escalatie van de situatie in het café bij herhaling de kans gehad zich aan de groeiende spanning te onttrekken, zelfs nog vlak voor het incident, toen zij weg hadden kunnen lopen, in plaats van het café mee in te gaan. De verdachte is echter met zijn mededaders, van wie er een aantal messen en één een pistool op zak had, het slachtoffer gevolgd tot in het café, waarna het voor het slachtoffer onmogelijk was geworden om verder te vluchten. In het café hebben zij wederom de confrontatie gezocht, waarna er is geschoten en gestoken met alle gevolgen van dien.
Door deze moord is de rechtsorde ernstig geschokt. Aan de familie van het overleden slachtoffer, en in het bijzonder de drie jonge kinderen van het slachtoffer, is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ter terechtzitting is verwoord door de weduwe, mevrouw [weduwe]. Van algemene bekendheid is dat ook de ongewilde getuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de jeugdreclassering,
d.d. 30 juni 2005, opgemaakt en ondertekend door R. Valkenburgh, maatschappelijk werker en medeondertekend door G.M. van Tiggelen, teamleider.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het rapport van de stichting FORA
d.d. 4 augustus 2005, van het psychologisch-pedagogisch onderzoek, opgemaakt en ondertekend door drs. N. Boswinkel, orthopedagoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
[verdachte OD] is een benedengemiddeld intelligente jongen die een beperkt zelfinzicht heeft en sociaal onmachtig in de wereld staat. Hij heeft moeite zijn gevoelens een plaats te geven en zich op adequate wijze uit te drukken. Hij uit zijn gevoelens nauwelijks en neemt anderen niet in vertrouwen. In contact met anderen maakt hij een onmachtige, angstige en weinig weerbare indruk. Zijn gewetensfuncties lijken goed ontwikkeld, maar [verdachte OD] staat niet stevig genoeg in zijn schoenen om zich tegen zijn vrienden te keren. Er bestaan aanwijzingen voor een dysthyme stoornis. Gelet op het onvoldoende ontwikkelde zelfinzicht, de onmacht in sociaal contact en het gebrek aan eigenheid lijkt er sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis.
Er bestaat een directe relatie tussen het persoonlijk functioneren van [verdachte OD] en de tenlastelegging. Om die reden kan er worden gesproken van een enigszins verminderde toerekeningsvatbaarheid. De kans op herhaling van betrokkenheid bij een moord, is gelet op de impact van het huidige telastgelegde op [verdachte OD], niet groot. Echter, gelet op zijn weinig weerbare karakter, het openstaan voor beïnvloeding door anderen en zijn gebrekkige sociale vaardigheden, is de kans matig tot groot dat [verdachte OD], onder invloed van anderen, (opnieuw) kan worden gedwongen/uitgedaagd tot normoverschrijdend handelen. Om recidive op langere termijn te voorkomen is het van belang dat [verdachte OD] weerbaarder wordt, zijn sociale vaardigheden worden vergroot en het zelfinzicht en uitdrukkingsvaardigheden worden verbeterd. Een dergelijke behandeling kan hem worden geboden door het "Palmhuis" van "Stichting de Jutters" of door "De Waag". Daarnaast lijkt begeleiding door de Jeugdreclassering ter controle, ondersteuning en preventie aangewezen. Mogelijk kan er door de jeugdreclassering binnen het vrijwillig ambulante kader aandacht worden geschonken aan de (gemaskeerde) depressieve klachten.
De genoemde begeleiding en behandeling kunnen [verdachte OD] worden opgelegd in het kader van een bijzondere voorwaarde.
De rechtbank onderschrijft de conclusie uit voornoemd rapport.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande en in het bijzonder vanwege de ernst van het gepleegde strafbare feit, van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van
18 maanden in principe op zijn plaats is, doch zal te dien aanzien een gedeelte daarvan, groot 6 maanden, voorwaardelijk opleggen, teneinde verdachte in de toekomst van
het plegen van strafbare feiten te weerhouden. Daarbij zal de rechtbank, teneinde begeleiding van verdachte zeker te stellen en als extra waarborg om delictgedrag in de toekomst te voorkomen, als bijzondere voorwaarde begeleiding door de jeugdreclassering opleggen, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij het Palmhuis van Stichting De Jutters of een behandeling bij De Waag.
Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het bij dagvaarding onder het primair telastgelegde feit, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
t.a.v. primair:
MEDEPLEGEN VAN MOORD
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
JEUGDDETENTIE VOOR DE DUUR VAN 18 MAANDEN
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich vóór het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt dat hij een behandeling bij het Palmhuis van Stichting de Jutters of een behandeling bij De Waag zal volgen;
verstrekt aan bovengenoemde instelling de opdracht om aan de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde krachtens het bepaalde bij artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht;
in verzekering gesteld op 7 maart 2005
in voorlopige hechtenis gesteld op 10 maart 2005.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen kinderrechter, voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter kinderrechter,
mr. J.E.M.G. van Wezel kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2005.