RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
parketnummer 09/925130-05
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 26 september 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte HC],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de [adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 augustus 2005, 8 september 2005 en 12 september 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.F. Grégoire, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Y.H.M. de Groot heeft gevorderd dat verdachte terzake van de hem bij - nader omschreven - dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en in de vordering nadere omschrijving telastlegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - nader omschreven - dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Nadere bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende situatie.
Op zaterdagavond 29 januari 2005 kort na 20:00 uur krijgt de politie de melding binnen dat er geschoten zou zijn bij café Mysty aan de Zoutmanstraat in Den Haag. De politie gaat ter plaatse en treft op de grond in de bar een zwaargewonde man aan, die later [slachto[slachtoffer] blijkt te zijn.
De man wordt vervoerd naar het Westeinde Ziekenhuis, waar hij diezelfde avond nog overlijdt.
Uit het sectierapport blijkt dat [slachtoffer] is overleden als gevolg van bloedverlies en functionele schade aan de hartspier ten gevolge van gecombineerd schot/steekletsel. Daarnaast wordt geconstateerd dat hij meerdere verwondingen heeft aan zijn huid, welke het gevolg waren van herhaaldelijke inwerking van uitwendig botsend mechanisch geweld en is er afweerletsel op de pink aangetroffen.
De rechtbank stelt vast dat op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen het volgende zich voor en al dan niet direct na het incident in Mysty moet hebben afgespeeld.
[slachtoffer] (hierna te noemen: [slachto[slachtoffer]) had al enige tijd een meningsverschil met zijn voormalig werkgever [verdachte CO] (hierna te noemen: [verdachte CO]) over de vraag of [verdachte CO] hem nog geld schuldig was uit de tijd dat [slachto[slachtoffer] bij hem in loondienst was. De spanning tussen beiden hierover liep op. In de nacht van 29 januari 2005 belde [slachto[slachtoffer] [verdachte CO] met de mededeling dat hij bij het kantoor van [verdachte CO] was. [verdachte CO] heeft zijn zwager [verdachte HC] (hierna te noemen: [verdachte HC]) gebeld en gevraagd naar zijn kantoor te komen. Zelf is hij samen met zijn vader daar ook heen gegaan. [slachto[slachtoffer] is niet gekomen. Wel is [slachto[slachtoffer] in de vroege ochtend volgens de vrouw van [verdachte CO] bij hen aan de deur geweest. [verdachte CO] hoorde dit later op de ochtend van haar en werd hier boos over. Overdag is er nog telefonisch contact geweest tussen [verdachte CO] en [slachto[slachtoffer] waarbij de gemoederen opliepen. [verdachte CO]s zonen [verdachte EO1] en [verdachte EO2] waren inmiddels ook op de hoogte van de problemen met [slachto[slachtoffer], de telefoongesprekken tussen [slachto[slachtoffer] en hun vader, waarin [slachto[slachtoffer] ook gedreigd zou hebben de familie te vermoorden, de nachtelijke gang naar het kantoor en het bezoek van [slachto[slachtoffer] aan hun huis. De hele dag door was er telefonisch contact tussen [verdachte EO1], [verdachte EO2], [verdachte HC] en [verdachte CO] over de stand van zaken met [slachto[slachtoffer]. Door dit alles was er sprake van een oplopende conflictsfeer, waarbij voornoemde personen betrokken waren.
Naar aanleiding van het voorgaande heeft [verdachte EO2] zijn broer [verdachte EO1], [verdachte AY] en [verdachte OU] meegenomen om een mes voor [verdachte EO1] en een wapenstok te gaan kopen. Hij deed dit naar eigen zeggen uit angst voor [slachto[slachtoffer] en "je weet maar nooit". Later die dag kreeg [verdachte EO2] een telefoontje dat [slachto[slachtoffer] om 18:00 uur bij koffiehuis Gurbet zou komen. Hij heeft het pistool van zijn vader en kogels gepakt en is samen met [verdachte EO1] van huis gegaan. Omdat hij versterking wilde hebben, heeft hij wat vrienden gebeld en is hij uiteindelijk met [verdachte EO1], [verdachte OU] en [verdachte AY] in Toc Toc tegenover Gurbet gaan zitten. Daar hadden ze een rugtas met een mes en een wapenstok bij zich en heeft [verdachte EO2] het pistool met drie kogels laten zien. [verdachte EO2] heeft ook [v[verdachte OD]e OD] (hierna te noemen [verdachte OD].) gebeld over de op handen zijnde ontmoeting met de man die problemen met [verdachte EO2]s vader had. [verdachte OD]. was op dat moment samen met [verdachte SS] in de trein van Rotterdam naar Den Haag. [verdachte OD]. vertelde [verdachte SS] de inhoud van het telefoongesprek en zij zijn op [verdachte EO2]s verzoek ook naar Toc Toc gegaan. Daar is gesproken over een gevecht met de man op wie ze wachtten en ook is hen verteld dat er een mes en een pistool waren.
Samenvattend waren [verdachte EO1], [verdachte EO2], [verdachte OU], [verdachte AY], [verdachte OD]. en [verdachte SS] op dat moment op de hoogte van de problemen tussen [verdachte CO] en [slachto[slachtoffer] en verwachtten zij een gewelddadige confrontatie met [slachto[slachtoffer] waarvoor wapens meegenomen waren.
[slachto[slachtoffer] komt uiteindelijk niet opdagen en de jongens gaan naar het huis van [verdachte EO2] en [verdachte EO1] aan het [adres]. In de hal bij de lift krijgt [verdachte OU] het pistool van [verdachte EO2], houdt dit bij wijze van grap in de richting van [verdachte AY] en haalt hij een aantal maal de trekker over.
[verdachte CO] is aan het begin van de avond eerst in Gurbet waar [verdachte CA] (hierna te noemen: [verdachte CA]) ook is. Daarna gaan zij naar Café 2000 op de Boekhorststraat. Na een telefoontje met [slachto[slachtoffer] belt [verdachte CO] naar [verdachte HC] en vraagt hem om met de Volkswagenbus naar de Boekhorststraat te komen. [verdachte CO] vraagt [verdachte CA] om mee te gaan, ze gaan met iemand praten en hij noemt de Zoutmanstraat. [verdachte HC] rijdt voor en [verdachte CO] en [verdachte CA] stappen in.
[verdachte CO] heeft ondertussen ook [verdachte EO2] gebeld en hem verteld dat [slachto[slachtoffer] hem een adres had gegeven om naartoe te komen. Hij vraagt [verdachte EO2] naar het postkantoor te komen. [verdachte EO2] vertelt aan de anderen dat hij met zijn vader naar een ontmoeting met [slachto[slachtoffer] zal gaan en de anderen besluiten mee te gaan. [verdachte EO2] pakt het pistool en kogels, er wordt een aantal messen uit de keuken meegenomen en een wapenstok gaat ook mee. Op de galerij krijgt [verdachte OU] een mes van [verdachte EO1]. [verdachte EO2], [verdachte EO1], [verdachte AY], [verdachte OU], [verdachte OD]. en [verdachte SS] rennen naar het postkantoor. [verdachte CO] heeft [verdachte EO2] nog een keer gebeld om hem te vragen het pistool mee te nemen, het pistool dat [verdachte EO2] al bij zich had gestoken. Onderweg naar de bus laadt [verdachte EO2] het pistool.
Aangekomen bij het postkantoor stappen de jongens in de bus bij [verdachte CO], [verdachte HC] en [verdachte CA]. In de bus wordt het pistool, zichtbaar voor iedereen, door [verdachte EO2] naar voren doorgegeven en krijgt [verdachte AY] een mes van [verdachte EO1]. De bus rijdt naar de Zoutmanstraat. Ondertussen heeft [verdachte CO] op luide en boze toon telefonisch contact met [slachto[slachtoffer] en zegt hem dwingend naar buiten te komen. Alle inzittenden zijn inmiddels op de hoogte van de op handen zijnde confrontatie met [slachto[slachtoffer] waarheen zwaar wapentuig wordt meegenomen.
Aangekomen in de Zoutmanstraat stappen alle negen inzittenden uit. Op dat moment heeft [verdachte HC] het pistool. De messen en de wapenstok worden meegenomen uit de bus. Komend vanaf de bus en lopend naar café Mysty, waar [slachto[slachtoffer] zou zijn, komt de groep langs coffeeshop De Mazzelaar. Beelden van de camera aldaar laten zien dat eerst [verdachte CO] langsloopt met een telefoon in zijn hand, met meteen achter hem [verdachte EO2] en [verdachte HC]. Vier seconden later passeren [verdachte EO1] en [verdachte CA], vrijwel meteen gevolgd door [verdachte OU], [verdachte OD]. en [verdachte AY]. Daarachter loopt [verdachte SS]. De hele groep is in zes seconden langsgekomen en richting het café gelopen. Hamit staat voor het café en [verdachte CO], [verdachte HC] en [verdachte CA] steken over en lopen op hem af. [verdachte EO1] en [verdachte EO2] komen er vrijwel meteen ook omheen staan. Na een korte woordenwisseling geeft [verdachte CO] [slachto[slachtoffer] een klap in zijn gezicht, waarop ook de andere jongens de straat oversteken en erbij komen staan. De precieze positie van een ieder daargelaten: vast staat dat alle verdachten zich dermate in de buurt van [slachto[slachtoffer] bevonden dat zij door hun overmacht in aantal een bedreigende situatie hebben doen ontstaan. [slachto[slachtoffer] stond met zijn rug tegen het raam van het café, was helemaal omsingeld en kon geen kant op, aldus [getuige T]. Hierop trekt [slachto[slachtoffer] een mes. [verdachte EO1] ruilt met [verdachte AY] zijn wapenstok voor een mes - het mes waarmee later de steken worden toegebracht waarvan er een heeft bijgedragen aan de dood van [slachto[slachtoffer] - en ook [verdachte EO2] trekt een mes. [verdachte OU] probeert het mes uit zijn jaszak te pakken, maar hij wordt tegengehouden door een omstander. Er wordt over en weer met messen gezwaaid en er worden stekende bewegingen gemaakt. Ook wordt er geschreeuwd en gescholden. Bovendien pakt [verdachte HC] het pistool uit zijn broeksband en richt dit op [slachto[slachtoffer], waarbij hij roept dat hij hem zal afmaken. [verdachte HC] moet gemaand worden het pistool weg te stoppen.
Op dat moment was voor een ieder duidelijk dat [slachto[slachtoffer] alleen stond tegenover een groep van negen personen met een pistool en messen en dat deze situatie voor hem levensbedreigend was. Hij ziet kans om het café in te vluchten waarschijnlijk in de hoop daardoor aan zijn belagers te ontkomen.
Echter, als [slachto[slachtoffer] naar binnen rent, rennen [verdachte EO2], [verdachte EO1], [verdachte HC], [verdachte CO], [verdachte OU], [verdachte AY] en [verdachte OD]. achter hem aan het café in. [verdachte OD]. staat in de caféruimte net voorbij het voorportaaltje, de andere voornoemde personen staan voor hem verder het café in. Samen met de reeds aanwezige cafégasten is het op dat moment druk in het café en binnengaan is moeilijk. [verdachte SS] blijft in het voorportaaltje staan achter [verdachte OD]. [verdachte CA] blijft buiten bij het café en kijkt door het raam naar binnen. Laatstgenoemde twee personen horen en zien deels wat er binnen gebeurt. Daar is het een grote chaos. Er wordt met barkrukken, flessen, glazen en stoelen gegooid. En er wordt geroepen "Ik zal je vermoorden, vent". [verdachte AY] en [verdachte OD]. hebben meegedaan aan het gooien. [verdachte OU] was binnen, had een mes bij zich en heeft ook gegooid. [slachto[slachtoffer] is ondertussen in het nauw gedreven bij de bar en wordt geschopt en geslagen. Het slachtoffer wordt in de buik gestoken en in de hartstreek geschoten. [verdachte EO2] is daarna bovenop het slachtoffer gaan zitten en heeft hem vier stoten op het hoofd gegeven. Toen hij wilde steken, bleek zijn mes gebroken. [verdachte EO1] heeft de steken in de buik en het been toegebracht en de rechtbank gaat ervan uit dat [verdachte HC] degene is die het slachtoffer in de borst heeft geschoten. Zij hecht derhalve geen waarde aan de latere verklaringen van [verdachte HC] waarin deze zegt dat [verdachte CO] hem plotseling het wapen afnam en schoot. De spiegelherkenning van [verdachte HC] door [getuige Y] is hierbij van belang. Daarnaast spelen onder meer ook mee de de auditu verklaringen van personen tegen wie [verdachte HC] kort na het gebeuren in een café heeft gezegd dat hij heeft geschoten. Hij deed dit op een moment dat er nog geen afspraken waren gemaakt over hoe verklaard zou moeten worden bij de politie.
Nadat het schot is afgegaan roept [verdachte CO] dat iedereen weg moet. De verdachten rennen van het café weg. [verdachte EO1] gooit twee messen in een put en [verdachte HC] geeft het wapen waarmee is geschoten aan [verdachte EO1] die het doorgeeft aan [verdachte EO2]. De beelden van de camera van de Mazzelaar laten zien dat eerst [verdachte AY], [verdachte OU], [verdachte EO1], [verdachte OD]., [verdachte EO2], [verdachte SS] en [verdachte HC] hard langslopen en enkele seconden later is te zien dat [verdachte CO] en [verdachte CA] met versnelde pas in dezelfde richting weglopen. In totaal zijn dan nog geen vier minuten verstreken na het eerdere passeren langs De Mazzelaar. [verdachte CO], [verdachte HC] en [verdachte CA] rijden met de bus weg. De jongens mogen niet mee. Zij rennen weg en nemen later de tram. Onderweg belt [verdachte CO] nog met [verdachte EO2] en zegt dat hij het pistool niet mee naar huis mag nemen. [verdachte EO2] geeft het pistool mee aan [verdachte OU].
Die avond verzamelt zich een groep mensen in de woning van [verdachte CO] en [verdachte CA] is daar ook bij geweest. Om 1:00 uur die nacht wordt duidelijk dat [slachto[slachtoffer] overleden is. Op 30 januari 2005 vindt er in het huis van [verdachte HC] een beraad plaats waarbij wordt afgesproken wat er verklaard moet gaan worden en dat [verdachte HC] en [verdachte EO2] zich gaan aangeven. Zij melden zich diezelfde dag nog bij de politie.
De dag na de aanhouding van [verdachte CO] gaan [verdachte EO1] - die dit zo met zijn vader had afgesproken -, [verdachte AY] en [verdachte OD]. naar [verdachte OU], die het pistool in zijn kelder had verborgen. Eerst wordt het pistool door [verdachte AY] schoongemaakt. Daarna gaan ze met zijn vieren met de tram naar Leidschendam waar ze het wapen, het magazijn en de kogels op verschillende plaatsen in het water gooien.
De raadsman van verdachte heeft ten aanzien van het eerste feit aangevoerd, dat het medeplegen van moord niet kan worden bewezen verklaard. Er is sprake van medeplegen noch van voorbedachten rade. Een plan heeft niet bestaan en er is geen moment geweest, dat kalm beraad mogelijk was, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de door de raadsman ten aanzien van feit 1 gevoerde verweren en de overige bewijsvragen het volgende.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'opzettelijk' in artikel 289 WvSr dient (minimaal) komen vast te staan dat er sprake is van voorwaardelijk opzet, dat wil in casu zeggen, dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat door het gebruik van de messen en het pistool door personen in de groep waartoe verdachte behoorde tegenover [slachto[slachtoffer], deze [slachto[slachtoffer] zou komen te overlijden.
Hiervoor dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de kans hierop naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk was te achten. De beantwoording van deze vraag is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Naar het oordeel van de rechtbank is deze aanmerkelijke kans aanwezig, dat de betrokkene zal komen te overlijden, indien - zoals hiervoor uitgebreid omschreven - een groep van totaal 9 mensen naar [slachto[slachtoffer] toegaat waarvan een aantal zijn bewapend met messen, een wapenstok en één met een pistool. Eerst wordt buiten het café de confrontatie aangegaan en daarbij worden de messen en het pistool getrokken, het pistool wordt vervolgens op [slachto[slachtoffer] gericht en doodsbedreigingen richting [slachto[slachtoffer] worden geuit, hetgeen voor de gehele groep zichtbaar en hoorbaar is geweest en vervolgens gaat de hele groep achter [slachto[slachtoffer] aan het café in als deze probeert te vluchten. De levensbedreigende situatie voor [slachto[slachtoffer] wordt in stand gehouden door achter hem aan te gaan, waarbij voor alle leden van de groep duidelijk is, dat het niet meer gaat om een goed gesprek maar om een gewelddadige confrontatie met gebruik van messen en een vuurwapen. Naar algemene ervaringsregelen mag dan worden gekomen tot de conclusie, dat de kans groot is, dat dit zal aflopen door het schieten of steken van het potentiële slachtoffer en de aanmerkelijke kans dus aanwezig kan worden geacht dat dit leidt tot de dood van het slachtoffer.
De volgende vraag, die dient te worden beantwoord, is of de verdachte die kans ten tijde van de gedragingen heeft aanvaard, op de koop toe heeft genomen. Ook deze vraag kan bevestigend worden beantwoord, nu door de verdachte, nadat buiten duidelijk is geworden, waar dit toe zou kunnen gaan leiden, toch de volgende stap wordt genomen, namelijk met een pistool achter [slachtoffer] aangaan het café in met de andere personen, van wie er een aantal messen hebben getrokken.
De conclusie moet derhalve zijn, dat de verdachte door aldus te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer] door één van de messen en/of het vuurwapen zou worden getroffen en zou komen te overlijden.
Voor het aanwezig zijn van voorbedachten rade in de zin van art. 289 WvSr, moet er kunnen worden gesproken van een moment van kalm overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering en niet van een ogenblikkelijke opwelling waarin de handeling plaatsvindt.
De wijze waarop op zaterdag 29 januari 2005 telkens volgend op elkaar verschillende gebeurtenissen hebben plaatsgevonden vanaf het moment van het in de middag kopen van de wapens bij de jongens en de diverse telefoontjes door [verdachte CO] en [verdachte HC] naar [slachtoffer] en de jongens gedurende de gehele dag, zoals omschreven in de hierboven door de rechtbank vastgestelde feiten, geeft het beeld van een steeds duidelijker groeiend plan, dat er tegen [slachtoffer] geweld zou worden gebruikt en dat daarbij messen en een vuurwapen zouden worden ingezet, hetgeen op de stoep voor het café Mysty leidde tot de levensbedreigende situatie richting die [slachtoffer], waar de gehele groep bij aanwezig was. Vervolgens neemt ieder na deze actie buiten het café de beslissing om mee te gaan naar binnen om de situatie zoals buiten ontstaan te doen voortzetten.
Gelet hierop, concludeert de rechtbank dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke opwelling, maar uitvoering heeft gegeven aan een reeds tevoren gegroeid en genomen besluit.
Om van medeplegen te kunnen spreken, moet er volgens de rechtspraak sprake zijn van bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering. Voor bewuste samenwerking is noodzakelijk, dat er een dubbel opzet aanwezig is, te weten op de samenwerking en op het te plegen strafbare feit.
Voor wat betreft het opzet op het delict kan verwezen worden naar hetgeen hiervoor over het voorwaardelijk opzet is gezegd. De verdachte heeft willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard, dat het gevolg, de dood van [slachto[slachtoffer], zou intreden.
Voor opzet op de samenwerking moet worden gekeken of er sprake is van een afspraak, maar ook bij wederzijds begrip op het moment van samen handelen, in plaats van gezamenlijk gemaakte afspraken, een zogenaamde 'understanding', kan worden gekomen tot de conclusie, dat er sprake was van bewuste samenwerking. Denkbaar is dat de één een bepaald initiatief neemt en anderen zich instemmend bij hem voegen.
De rechtbank is van oordeel, dat er in deze zaak sprake is van deze bewuste samenwerking en gezamenlijke uitvoering.
Verdachte en [verdachte CO] hebben vanaf het begin nauw samengewerkt naar de confrontatie met [slachto[slachtoffer]. Zoals omschreven is bij de vastgestelde feiten, is verdachte al betrokken in de zaak tussen [verdachte CO] en [slachto[slachtoffer] vanaf het nachtelijke bezoek aan het uitzendbureau van 28 op 29 januari 2005. In de ochtend wordt ook [verdachte EO2] in de zaak betrokken door zijn vader. [verdachte EO2] is eigenlijk de hele dag bezig met de confrontatie met [slachto[slachtoffer] en er vindt veelvuldig telefonisch contact plaats tussen [verdachte CO], [verdachte EO2] en verdachte. [verdachte EO2] regelt de jongens in Toc Toc te komen en verder de rest van de avond erbij te blijven. Verdachte komt [verdachte CO] ophalen bij café 2000 om naar de Zoutmanstraat te gaan, halen de jongeren op en loopt direct met [verdachte CO] en Akgun naar [slachto[slachtoffer] die buiten staat bij Café Mysty. [verdachte EO2] volgt direct daarna. Na de klap van [verdachte CO] en als reactie daarop het trekken van het mes door [slachto[slachtoffer], trekt verdachte buiten het wapen en richt dat op [slachto[slachtoffer] en ook [verdachte EO2] trekt direct een mes en begint daarmee te zwaaien. [verdachte EO2] is één van de eersten samen met verdachte en [verdachte CO], die de vluchtende [slachto[slachtoffer] het café in volgen, waardoor de dreigende situatie wordt voortgezet. Verdachte heeft uiteindelijk geschoten in het café, waar [verdachte CO] bij stond. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een zo volledige en nauwe samenwerking tussen deze drie personen, dat daarbij de vraag wie uiteindelijk de uitvoeringshandelingen pleegt, niet meer van belang is.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van moord en verwerpt de verweren van de raadsman dienaangaande.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan de moord op de 42-jarige [slachtoffer]. Hierbij was verdachte degene die uiteindelijk geschoten heeft en [slachtoffer] heeft geraakt in de hartstreek. Verdachte, die schietles heeft gehad in het leger, heeft hem aldus getroffen op een vitale plaats, (mede) ten gevolge van welk schotletsel het slachtoffer uiteindelijk is overleden.
Het opzettelijk en met voorbedachten rade iemand van het leven beroven is het zwaarste (levens)delict van het Wetboek van Strafrecht. Door deze moord is de rechtsorde ernstig geschokt. Aan de familie van het overleden slachtoffer, en in het bijzonder de drie jonge kinderen van het slachtoffer, is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht, zoals ter terechtzitting verwoord door de weduwe, mevrouw [weduwe]. Van algemene bekendheid is dat ook de ongewilde getuigen nog lang angstgevoelens en psychische schade kunnen ondervinden.
Voordat [slachtoffer] overleed, is hij bovendien het slachtoffer geweest van openlijk geweld. Hij is omsingeld door de groep mannen, hem zijn een wapenstok, messen en een pistool getoond en er is met messen naar hem gezwaaid en in zijn richting gestoken. Verder is hij geslagen, zijn barkrukken en andere voorwerpen naar en tegen hem gegooid en is hij met een mes gestoken. Uit het sectierapport blijkt dat hij hierdoor meerdere verwondingen aan zijn huid heeft opgelopen. Verdachte heeft hierbij een aanzienlijke en actieve rol gespeeld. Hij is als een van de eersten van de groep naar het slachtoffer gelopen en is met de anderen om het slachtoffer heen gaan staan. Hij was het die het pistool kort daarop op het slachtoffer richtte. Nadat hij werd gemaand het pistool weer weg te doen heeft hij dat gedaan, om het vervolgens, nadat ook hij achter het vluchtende slachtoffer het café was ingerend, weer te trekken en daadwerkelijk te gebruiken. Mede door toedoen van verdachte heeft [slachtoffer] deze buitengewoon angstige en bedreigende situatie en deze geweldplegingen moeten meemaken net voordat hij van het leven werd beroofd. Bovendien vond dit gewelddadige tafereel plaats in het zicht van toevallige omstanders.
De rechtbank houdt bovendien rekening met het feit dat verdachte ook bij de aanloop naar deze fatale gebeurtenissen een rol van betekenis heeft gespeeld.
Ten slotte heeft verdachte samen met anderen een wapen voorhanden gehad.
Gezien het bovenstaande en het feit dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten acht de rechtbank een lange gevangenisstraf op zijn plaats.
De toepasselijke wetsartikelen
De artikelen:
- 47, 57, 141 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 telastgelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OPENLIJK IN VERENIGING GEWELD PLEGEN TEGEN PERSONEN
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT EEN VUURWAPEN VAN CATEGORIE III
EN
MEDEPLEGEN VAN HANDELEN IN STRIJD MET ARTIKEL 26, EERSTE LID, VAN DE WET WAPENS EN MUNITIE EN HET FEIT BEGAAN MET BETREKKING TOT MUNITIE VAN CATEGORIE III
verklaart niet bewezen hetgeen terzake meer of anders is telastgelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
GEVANGENISSTRAF VOOR DE DUUR VAN 12 JAAR
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 31 januari 2005
in voorlopige hechtenis gesteld op 2 februari 2005.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.E. Dettmeijer-Vermeulen voorzitter,
mr. S.W.E. de Ruiter rechter,
mr. J.E.M.G. van Wezel rechter,
in tegenwoordigheid van mr. D.V. Verbree griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2005.