RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Leeuwarden
Vreemdelingenkamer
Uitspraak: 15 september 2005
Regnr.: AWB 05/40030
inzake de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
van Algerijnse nationaliteit,
bekend onder meer dan tien aliassen,
V-nummer: [V-nummer],
eiser,
gemachtigde: mr. B.A.F. van Drimmelen, advocaat te Haarlem,
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.H. Straatman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1.1. Bij besluit van 15 juli 2004 is eiser op de voet van artikel 59 Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij uitspraak van 2 augustus 2005, na sluiting van het onderzoek ter zitting op 26 juli 2005, heeft de rechtbank laatstelijk geoordeeld dat het voortduren en de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
1.3. Namens eiser is op 5 september 2005 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd bij besluit van 15 juli 2004, en is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken - daaronder begrepen de inlichtingen met betrekking tot de (voortgang van de voorbereiding van de) verwijdering van eiser - aan de rechtbank en aan eiser toegestuurd. Eiser is in de gelegenheid gesteld om op de inlichtingen te reageren.
Bij faxbericht van 8 september 2005 heeft eiser een reactie ingediend.
Bij faxbericht van 12 september 2005 heeft verweerder aan de rechtbank en eiser aanvullende stukken doen toekomen.
1.5. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 september 2005. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. B.J.P.M. Ficq, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1. Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
2.2. Namens eiser is aangevoerd dat de maatregel onrechtmatig is, omdat deze in strijd met de wet moet worden geacht, dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. Eiser heeft al bijna veertien maanden in vreemdelingenbewaring doorgebracht en er is geen enkel zicht op uitzetting. Bij de belangenafweging zou het belang van eiser thans zeker zwaarder moeten wegen dan het belang van verweerder.
Verweerder heeft onlangs het bezwaar tegen de ongewenstverklaring ongegrond verklaard, maar dit is onrechtmatig omdat de Nederlandse autoriteiten eiser niet mogen verwijderen gelet op de door het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) getroffen interim measure. Er wordt daarom op dit moment ook niet gewerkt aan de uitzetting van eiser. Weliswaar is het EHRM verzocht de procedure met spoed af te doen, maar de ervaring leert dat ook dan de procedure nog geruime tijd zal duren. Zelfs al zou het zo zijn dat de interim measure op korte termijn wordt ingetrokken dan nog blijkt op geen enkele wijze dat binnen afzienbare tijd verwijdering van eiser uit Nederland mogelijk is. Verweerder heeft tevens geen uitsluitsel gegeven over de waarde die moet worden gehecht aan het onderzoek naar "[naam]", zoals de rechtbank in haar vorige uitspraak heeft overwogen. Enkel wordt aangegeven dat op deze naam een laissez-passer is aangevraagd en dat er wordt gerappelleerd.
De officier van justitie heeft het hoger beroep tegen de vrijspraak van eiser in de strafzaak ingetrokken.
2.3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het voortduren van de bewaring rechtmatig is. Er is nog steeds zicht op uitzetting van eiser. Verweerder acht daartoe van belang dat de President van het EHRM het verzoek om een versnelde behandeling heeft gehonoreerd. Eiser is daarnaast onder de naam [naam] gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. Tevens is op hoog niveau bijzondere aandacht voor deze zaak en wordt getracht diplomatieke garanties van de Algerijnse autoriteiten te krijgen in de zaak van eiser.
Naar de mening van verweerder dient het belang van de Staat der Nederlanden om eiser uit te zetten zwaarder te wegen dan het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld. Uit een rapport van de Algemene Inlichtingen en Veiligheidsdienst van 14 juli 2004 blijkt dat eiser een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Tevens is eiser ongewenst verklaard en is eiser bekend onder elf aliassen. Ook werkt hij op geen enkele wijze mee aan zijn uitzetting, terwijl van hem een actieve bijdrage mag worden verlangd.
2.4. De rechtbank overweegt als volgt.
In haar uitspraak van 2 augustus 2005 heeft de rechtbank overwogen dat de door de President van het EHRM getroffen interim measure een tijdelijk karakter heeft. Een eventuele voortzetting ervan zou kennelijk afhangen van de beantwoording door de Staat van de door de President van het EHRM gestelde vragen op uiterlijk 8 augustus 2005. Naar het oordeel van de rechtbank stond op dat moment dan ook nog niet vast dat eiser vanwege de interim measure gedurende een relatief lange periode niet zou kunnen worden uitgezet naar Algerije.
Thans heeft verweerder het antwoord van de Section Registrar van het EHRM d.d. 25 juli 2005 op het door de Staat der Nederlanden gedane verzoek om een extra snelle behandeling van de zaak overgelegd. In deze brief staat het volgende aangegeven:
" I can inform you that, as is the Court's usual practice in deportation or extradition cases in which Rule 39 of the Rules of Court has been applied, the Acting President of the Section has decided to grant the case priority (Rule 41 of the Rules of Court)."
Desgevraagd heeft verweerder ter zitting niet kunnen aangegeven of er een indicatie is te geven van de termijn waarop de behandeling van de zaak zal plaatsvinden.
Na de beantwoording van de vragen van de President van het EHRM door de Staat der Nederlanden is inmiddels een maand verstreken, zonder dat er enige duidelijkheid bij verweerder is met betrekking tot het vervolg van de procedure bij het EHRM. De rechtbank leidt uit het antwoord van de Section Registrar van het EHRM af dat de zaak een gelijke behandeling zal krijgen als andere zaken waarin door de President van het EHRM een interim measure is getroffen. De ervaring heeft geleerd dat ook de behandeling van dit type zaken, alhoewel het EHRM er prioriteit aan geeft, geruime tijd in beslag neemt. Onder deze omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening houdt met het feit dat de interim measure ten aanzien van eiser inhoudt dat wordt verzocht eiser niet naar Algerije te verwijderen "until further notice", is de rechtbank van oordeel dat thans vaststaat dat eiser gedurende een onbepaalde periode niet zal kunnen worden uitgezet naar Algerije. Nu verweerder op geen enkele wijze heeft onderbouwd of eiser binnen een redelijke termijn naar een ander land kan worden uitgezet, zoals verweerder tijdens eerdere behandelingen van beroepen tegen het voortduren van de vreemdelingenbewaring heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat het voortduren van de bewaring onrechtmatig is. Dat getracht zal worden door middel van diplomatiek overleg met de Algerijnse autoriteiten op hoog niveau garanties voor de terugkeer van eiser te krijgen maakt dit niet anders, nu verweerder dit reeds sedert april 2005 aanvoert en er nog geen enkel resultaat kan worden gemeld. Bovendien staat de interim measure, zoals hiervoor reeds door de rechtbank is overwogen, er naar het oordeel van de rechtbank aan in de weg dat eiser binnen een redelijke termijn -afgezet tegen de periode die eiser reeds in vreemdelingenbewaring doorbrengt- naar Algerije zal kunnen worden verwijderd.
2.5. Uit het voorgaande volgt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de rechtbank zal de opheffing van de maatregel bevelen.
2.6 De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen. De rechtbank is van oordeel dat het verweerder na de ontvangst van de brief van de Section Registrar van het EHRM d.d. 25 juli 2005 duidelijk had moeten zijn dat de behandeling van de zaak bij het EHRM zonder dat door verweerder een 'extra' snelle behandeling was verkregen nog geruime tijd zou gaan duren en dat er geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn meer was. Vanaf 26 juli 2005 is verweerder volgens vaste jurisprudentie twee weken gegund om zich te beraden op de te nemen stappen. De rechtbank zal daarom een bedrag van € 70,-- toekennen aan eiser per dag dat eiser aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest vanaf 9 augustus 2005, derhalve in totaal € 2.660,--.
2.7 De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiser, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze aan de griffier dient te vergoeden. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 640,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, wegingsfactor 1 en waarde per punt € 320,--).
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 2.660--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad € 640,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier moet vergoeden
Deze uitspraak is gedaan door J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, rechter, in tegenwoordigheid van R.H. Wolfslag als griffier en uitgesproken op 15 september 2005.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
De voorzitter van de rechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuit-voerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 2.660,--..
Aldus gedaan op 15 september 2005 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, fungerend voorzitter.