ECLI:NL:RBSGR:2005:AU3054

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/17777, 05/67534
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van tewerkstellingsvergunningen en rechtsgeldigheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage op 25 augustus 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de intrekking van tewerkstellingsvergunningen. De verzoekers, waaronder Uitzendclub Personeelsdiensten BV, stelden dat de intrekkingsbesluiten niet door de verweerder waren overgelegd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er geen intrekkingsbesluiten in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zijn genomen. De intrekking was enkel administratief en werd per e-mail meegedeeld, wat niet voldoet aan de vereisten voor een besluit zoals vastgelegd in de Awb.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de tewerkstellingsvergunningen geldig bleven tot de data waarop ze waren verleend, omdat er geen rechtsgeldige intrekking had plaatsgevonden. Het bezwaar van de verzoekers werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat het was ingediend tegen niet-bestaande besluiten. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Dit was omdat een nieuwe beslissing op bezwaar niet anders dan opnieuw tot niet-ontvankelijkheid zou leiden.

De voorzieningenrechter heeft ook de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers, vastgesteld op € 644,-. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen intrekkingsbesluiten bestonden en de gestelde schade niet kon worden aangemerkt als voortvloeiend uit de niet-bestaande besluiten. De partijen hebben het recht om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ingevolge
artikel 8:84 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
Reg.nrs.: AWB 05/17777 TWV en 05/67534 TWV
Inzake: Uitzendclub Personeelsdiensten BV, verzoekster sub 1, A, B, C, D en E verzoekers sub 2, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde,
mr. G.A. Schoonderbeek, advocaat te Amersfoort,
tegen : de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen, verweerder, gemachtigde J.J.M. van den Boogaard.
1. ZITTING
Datum: 25 augustus 2005.
Zitting hebben:
mr. J.L. Verbeek, voorzieningenrechter,
mr. J.R. van Veen, griffier.
Ter zitting zijn verschenen sub 1 in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, verzoekers sub 2 bij gemachtigde en verweerder bij gemachtigde.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan als onder 3. vermeld.
2. OVERWEGINGEN
Op 11 april 2005 is namens verweerder een e-mail verzonden naar de heer F, waarin staat vermeld dat tewerkstellingsvergunningen krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (WAV) ten behoeve van verzoekers sub 2 zijn ingetrokken.
Het voorliggende verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend connex aan het bezwaarschrift van 15 april 2005, gericht tegen de in deze e-mail genoemde besluiten tot intrekking van de tewerkstellingsvergunningen van verzoekers sub 2.
Op het bezwaarschrift is beslist bij besluit van 13 juli 2005.
Daartegen is beroep ingesteld op 18 augustus 2005. Ingevolge artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het verzoek thans connex aan dit beroep.
Dat betekent dat alleen in geding is de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar tegen de intrekking van de vergunningen.
In beroep en in de gronden van het verzoek is in de eerste plaats aangevoerd dat de intrekkingsbesluiten niet door verweerder zijn overgelegd.
De voorzieningenrechter is, na telefonisch tevergeefs om overlegging te hebben verzocht, gebleken dat er geen intrekkingsbesluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb zijn genomen. Dit is ter zitting door verweerder bevestigd. De tewerkstellingsvergunningen zijn door verweerder “administratief” ingetrokken. Vervolgens is dit per e-mail meegedeeld aan de heer F. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de e-mail van 11 april 2005 niet kan worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waartegen ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb bezwaar en beroep openstaat. Evenmin is sprake van een bekendmaking per e-mail als bedoeld in artikel 2:14 van de Awb van een besluit, aangezien dat het bestaan van een besluit veronderstelt.
Een limitatieve regeling van de intrekking van tewerkstellingsvergunningen wordt gegeven in de artikelen 12 en 13 van de WAV. Van een van rechtswege vervallen van tewerkstellingsvergunningen is geen sprake. Voor een rechtsgeldige intrekking is een besluit vereist, dat bovendien gelet op artikel 3:40 van de Awb bekend moet zijn gemaakt teneinde rechtsgevolgen te laten intreden.
De voorzieningenrechter is op grond van het vorenstaande van oordeel dat de tewerkstellingsvergunningen niet zijn ingetrokken en derhalve geldig zijn gebleven tot aan de data waartegen ze waren verleend (respectievelijk 30 juni 2005 en 1 augustus 2005). Ook als blijkt dat de in de vergunning vermelde gegevens als bedoeld in artikel 7 van de WAV niet (meer) juist zijn, blijft een vergunning geldig totdat deze om die reden krachtens artikel 12, eerste lid, van de WAV is ingetrokken. De partijen verdeeld houdende discussie over de vraag of in dit geval de gegevens onjuist zijn (geworden), die de kern van het aan dit geding ten grondslag liggende geschil uitmaakt, is pas relevant als er een besluit tot intrekking wordt genomen. Ook als het standpunt van verweerder inhoudelijk juist zou zijn, ontneemt dat de vergunningen hun geldigheid niet totdat omtrent de intrekking, gelet op artikel 20 WAV onherroepelijk, is beslist.
Ten overvloede overweegt de voorzieningenrechter dat de vergunningen inmiddels zijn geëxpireerd, en dat intrekking met terugwerkende kracht gelet op het rechtszekerheidsbeginsel niet zonder meer tot de mogelijkheden behoort.
Het bezwaar van 15 april 2005 is gelet op het vorenstaande ingediend tegen niet-bestaande besluiten. Dat betekent dat het bezwaar ingevolge de artikelen 1:3, 8:1 en 7:1 van de Awb in onderlinge samenhang bezien, niet-ontvankelijk is.
Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, met de motivering dat de reclamanten geen van allen belanghebbende zijn in de zin van artikel 1:2 van de Awb. De voorzieningenrechter deelt dit standpunt ten aanzien van verzoekers sub 2. Omtrent de vraag of verzoekster sub 1 belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Awb zou alleen een oordeel kunnen worden gegeven als er een besluit ligt, waarin tot intrekking is overgegaan op de grond dat de in de vergunningen vermelde gegevens onjuist zijn (geworden). De vraag of verzoekster sub 1 als belanghebbende valt aan te merken hangt immers direct samen met de vraag aan wie deze vergunningen geacht moeten worden te zijn verleend. Derhalve is de niet-ontvankelijkverklaring op zichzelf juist maar de motivering in strijd met de Awb en de WAV.
Gelet op het vorenstaande kan nader onderzoek niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak doet in de hoofdzaak.
Het beroep dient gegrond te worden verklaard en het bestreden besluit te worden vernietigd, wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb in samenhang met de artikelen 1:3, 7:1 en 8:1 van de Awb en 12 en 13 van de WAV.
De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven, aangezien een nieuwe beslissing op bezwaar niet anders dan opnieuw tot niet-ontvankelijkverklaring kan strekken, om de hiervoor vermelde redenen.
Het verzoek om voorlopige voorziening wordt, gelet op de gegrondverklaring van het beroep en de daartoe strekkende motivering, afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat het immers aan verweerder is te wijten dat verzoekers bezwaar en beroep hebben ingesteld en verzoeken om voorlopige voorziening hebben ingediend, aangezien verweerder bij hen het vermoeden heeft doen postvatten dat hij voor verzoekers nadelige besluiten had genomen, waarvan zij de rechtsgevolgen slechts konden ontlopen door het instellen van de rechtsmiddelen waarin de Awb voorziet. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Omtrent het verzoek om schadevergoeding krachten artikel 8:73 Awb oordeelt de voorzieningenrechter dat dit verzoek niet voor toewijzing in aanmerking kan komen. Dit verzoek heeft namelijk betrekking op de schade die verzoekers gesteldelijk hebben geleden als gevolg van de tenuitvoerlegging van de beweerde intrekkingsbesluiten. Nu er geen intrekkingsbesluiten bestaan kan die gestelde schade niet worden aangemerkt als daaruit voortvloeiend. Evenmin kunnen deze handelingen geacht worden voort te vloeien uit het bestreden besluit. De gestelde schadeveroorzakende handelingen vallen dan ook buiten de grenzen van het onderhavige geding zoals volgend uit de artikelen 1:3, 7:11 en 8:1 van de Awb.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven;
4. wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 Awb af;
5. wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb af;
6. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644, onder aanwijzing van de Centrale organisatie voor werk en inkomen als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers dient te vergoeden;
7. gelast dat de CWI het door verzoekers betaalde griffierecht ad € 276,-- vergoedt.
griffier:
voorzieningenrechter:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken na verzending van het proces-verbaal van deze uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage (nadere informatie: www.raadvanstate.nl).
Verzonden op: