ECLI:NL:RBSGR:2005:AU3052

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/40315
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 7 september 2005 heeft verzoeker, een man van Sierraleoonse nationaliteit, een verzoek om voorlopige voorziening ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage. Dit verzoek had als doel om de uitzetting, die gepland stond voor 8 september 2005, te laten achterwege blijven totdat het beroep tegen de maatregel van bewaring was behandeld. Verzoeker stelde dat de bewaring onrechtmatig was. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker geen belang had bij het afwachten van de behandeling van het beroep, omdat dit de bevoegdheid van de verweerder om verzoeker uit te zetten niet beïnvloedde.

De voorzieningenrechter merkte op dat verzoeker op 1 september 2005 in bewaring was gesteld op basis van de Vreemdelingenwet en dat hij op 7 september 2005 een bezwaarschrift had ingediend tegen de feitelijke verwijdering. De rechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen, omdat verzoeker geen feiten of omstandigheden had aangevoerd die de feitelijke verwijdering zouden kunnen belemmeren.

Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter besloot het onderzoek te sluiten. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Ebbens en uitgesproken in het openbaar op dezelfde dag, in aanwezigheid van de griffier mr. P. Bruins-Langedijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 05/40315 VERWYN
UITSPRAAK ex artikel 8:83, derde lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van de voorzieningenrechter, inzake het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1983, van Sierraleoonse nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.H. van der Linden, advocaat te Almelo,
inzake een handeling als bedoeld in artikel 73, derde lid, Vreemdelingenwet (Vw) van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
1. OVERWEGINGEN
Blijkens een op 7 september 2005 aan de rechtbank gezonden verzoek om voorlopige voorziening heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat zijn uitzetting, welke is voorzien op 8 september 2005, achterwege dient te blijven.
Verzoeker is op 1 september 2005 op grond van het bepaalde in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw in bewaring gesteld. Hiertegen heeft verzoeker een beroepschrift ingediend, welke op 14 september 2005 bij deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, ter zitting zal worden behandeld.
Na ontvangst van het verzoek om voorlopige voorziening is verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzoek nader te motiveren. Verzoeker heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt bij faxbericht van 7 september 2005. Verweerder heeft op 7 september 2005 telefonisch een standpunt ingenomen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 Awb kan een voorlopige voorziening alleen worden verkregen hangende een bezwaar- dan wel een beroepsprocedure. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker op 7 september 2005 een bezwaarschrift heeft ingediend bij verweerder tegen de feitelijke verwijdering van eiser, als zijnde een handeling, bedoeld in artikel 72 Vw. Het verzoek strekt er tevens toe verzoeker de behandeling van het beroepschrift inzake de opheffing van de bewaring in Nederland te laten afwachten. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee is voldaan aan het zogenoemde connexiteitsvereiste en dat het verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het ingediende bezwaarschrift tegen de feitelijke verwijdering van verzoeker en van het beroepschrift tegen de maatregel van bewaring ten aanzien van verzoeker.
Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de uitzetting van verzoeker achterwege dient te blijven omdat er een gebrek kleeft aan de maatregel van inbewaringstelling.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
De maatregel van bewaring is een maatregel, welke dient ter fine van uitzetting. Niet bestreden is dat verzoeker onrechtmatig in Nederland verblijft of dat verweerder bevoegd is om verzoeker uit Nederland te verwijderen.
De voorzieningenrechter is op grond van het bovenstaande van oordeel dat verzoeker geen belang heeft bij het afwachten van een behandeling van het beroep, gericht tegen de maatregel van bewaring, nu dit de bevoegdheid van verweerder om verzoeker uit te zetten, onverlet laat.
Ten aanzien van het bezwaarschrift, gericht tegen de feitelijke verwijdering van verzoeker overweegt de voorzieningenrechter dat dit bezwaar is gemotiveerd door te verwijzen naar de beroepsprocedure inzake de maatregel van bewaring.
Gelet op het bovenoverwogene ten aanzien van de bewaringsprocedure is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit niet tot toewijzing van het verzoek kan leiden. Verzoeker heeft voorts geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de feitelijke verwijdering niet zou kunnen plaatsvinden. Het verzoek komt derhalve niet voor toewijzing in aanmerking, zodat aanleiding bestaat om het onderzoek te sluiten en uitspraak te doen met toepassing van artikel 8:83, derde lid, Awb.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
2. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 7 september 2005, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk als griffier.
de griffier
de rechter
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.