ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2962

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/35663
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijheidsbeperkende maatregelen op basis van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 september 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De eiser, een Iraakse nationaliteit, was verplicht om te verblijven in het Vertrekcentrum Vught en moest zich tweemaal per dag melden bij de vreemdelingenpolitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de toepassing van de artikelen 54 en 56 van de Vreemdelingenwet 2000 in de praktijk leidde tot een verplichting voor eiser om zich in het Vertrekcentrum Vught op te houden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser theoretisch vrij was om zich elders in de gemeente Vught of 's-Hertogenbosch te vestigen, de opgelegde meldplicht en de frequentie daarvan in wezen de bewegingsvrijheid van eiser beperkten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat was gebaseerd op de artikelen 54 en 56 van de Vreemdelingenwet, niet in overeenstemming was met de wet, omdat de vrijheidsbeperkende maatregel alleen kon worden opgelegd op basis van artikel 57 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige toepassing van vrijheidsbeperkende maatregelen in het vreemdelingenrecht, vooral in gevallen waar de bewegingsvrijheid van een individu in het geding is.

Uitspraak

Uitspraak
____________________________________________________________________ _
RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 05/35663
Uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 15 september 2005
inzake
A,
geboren op [...] 1984,
nationaliteit Iraakse,
verblijvende te Vught,
eiser,
gemachtigde mr. W. Boelens.
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te ’s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde ir. M. Petsch.
Procesverloop
Bij ongedateerd besluit, aan eiser uitgereikt op 25 juli 2005, heeft verweerder ten aanzien van eiser toepassing gegeven aan de artikelen 54 en 56 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
Eiser heeft tegen dit besluit op 8 augustus 2005 beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 13 september 2005, waar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. D. Gürses, kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is ter zitting vertegenwoordigd door zijn gemachtigde ir. M. Petsch.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of het op 25 juli 2005 uitgereikte besluit in rechte stand kan houden. Dit besluit is gebaseerd op de artikelen 54 en 56 van de Vw 2000.
2. Artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 bepaalt dat in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef kan worden opgelegd.
Artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 brengt met zich dat, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels de bewegingsvrijheid kan worden beperkt van de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, dan wel rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d en e, van de Vw 2000.
Ingevolge artikel 5.1, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) kan de maatregel tot beperking van de bewegingsvrijheid, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 bestaan uit een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden.
3. In het onderhavige geval is aan eiser op grond van artikel 56, eerste lid, van de Vw 2000 de verplichting opgelegd om met ingang van 4 augustus 2005 te verblijven in de gemeente Vught/Den Bosch, waar hem in het Vertrekcentrum Vught beperkte faciliteiten worden geboden.
Daarnaast is met toepassing van artikel 54, tweede lid, van de Vw 2000 aan eiser de verplichting opgelegd om zich tweemaal per dag te melden bij de vreemdelingenpolitie in het Vertrekcentrum Vught.
4. De rechtbank stelt vast dat deze toepassing van de artikelen 54 en 56 van de Vw 2000 er in de praktijk toe leidt dat eiser verplicht wordt zich op te houden in het Vertrekcentrum Vught. Immers, in theorie staat het eiser vrij zich elders in de gemeente Vught of de gemeente ’s-Hertogenbosch te vestigen, doch mede gelet op de opgelegde meldplicht en de frequentie daarvan kan met deze toepassing van de artikelen 54 en 56 van de Vw 2000, in hun onderlinge samenhang bezien, slechts zijn beoogd te bewerkstelligen dat eiser zich ophoudt in het Vertrekcentrum Vught. Ter zitting is namens verweerder ook expliciet erkend dat met het bestreden besluit is beoogd eiser de verplichting op te leggen te verblijven in het Vertrekcentrum Vught, hetgeen verweerder temeer noodzakelijk acht omdat eiser te kennen heeft gegeven niet vrijwillig te willen terugkeren naar zijn land van herkomst. Het bestreden besluit strekt ter uitvoering van verweerders beleid, zoals dat is neergelegd in de nota “Terugkeernota, maatregelen voor een effectievere uitvoering van het terugkeerbeleid”. Een dergelijke vrijheidsbeperkende maatregel kan naar het oordeel van de rechtbank evenwel slechts worden opgelegd met toepassing van artikel 57 van de Vw 2000.
5. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder door op deze wijze toepassing te geven aan de artikelen 54 en 56 van de Vw 2000 de daarin gegeven bevoegdheden heeft gebruikt voor een ander doel dan waarvoor deze zijn verleend. Het bestreden besluit komt dan ook in aanmerking voor vernietiging op de grond bedoeld in artikel 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. In dit verband overweegt de rechtbank, in afwijking van de uitspraak van de meervoudige kamer van de nevenzittingsplaats Amsterdam van 9 juni 2005, nummer AWB 05/16007, van oordeel te zijn dat de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 57 van de Vw 2000 tevens kan worden opgelegd in een geval waarin de afwijzende beschikking op de asielaanvraag inmiddels onherroepelijk is geworden.
Immers, uit artikel 57 van de Vw 2000 en artikel 5.7 van het Vb 2000 blijkt dat de vrijheidsbeperkende maatregel zoveel mogelijk wordt gegeven bij de beschikking tot afwijzing van het asielverzoek, doch dat zulks niet noodzakelijk is. De rechtbank wijst tevens op de tekst van artikel 57, eerste lid, van de Vw 2000, waarin expliciet is gesteld dat de vrijheidsbeperkende maatregel kan worden gegeven ook indien de beschikking waarbij de asielaanvraag is afgegeven nog niet onherroepelijk is. Uit het gebruik van het woord “ook” leidt de rechtbank af dat de mogelijkheid tot het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel niet is beperkt tot die gevallen waarin de afwijzende beschikking op de asielaanvraag nog niet onherroepelijk is. Deze bepaling heeft kennelijk als uitgangspunt dat het mogelijk is de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen in die gevallen waarin de afwijzende beschikking wel reeds onherroepelijk is en daarnaast wordt deze mogelijkheid expliciet in het leven geroepen voor de gevallen waarin de afwijzende beschikking op het asielverzoek nog niet onherroepelijk is.
Het gestelde in het derde lid van artikel 57 van de Vw 2000 maakt het vorenstaande niet anders. De rechtbank begrijpt deze bepaling aldus dat geen vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in het eerste lid van dit wetsartikel wordt opgelegd, indien bij het onderzoek naar de asielaanvraag reeds daadwerkelijk sprake is geweest van beperking van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling én de afwijzende beschikking op de asielaanvraag meer dan acht weken na de indiening daarvan is gegeven. De ratio van deze uitzondering is er kennelijk in gelegen dat niet opnieuw een vrijheidsbeperkende maatregel wordt opgelegd, indien er voorafgaand aan de beschikking op het asielverzoek al geruime tijd sprake is geweest van beperking van de bewegingsvrijheid van de vreemdeling. De rechtbank ziet deze uitleg bevestigd door de bepaling van artikel 57, vijfde lid, van de Vw 2000, inhoudende dat de termijn van het derde lid van dit wetsartikel wordt opgeschort gedurende de termijn waarbinnen de vreemdeling de in dat lid bedoelde bewegingsbeperking niet in acht heeft genomen.
7. Het vorenstaande brengt met zich dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
8. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
? 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
? 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
? waarde per punt € 322,-;
? wegingsfactor 1.
9. Mitsdien wordt beslist als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als voorzitter en mrs. J van der Weij en A.F.C.J. Mosheuvel als leden van de meervoudige kamer en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. D.S. Arjun Sharma als griffier op 15 september 2005.
Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vw 2000 staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.
Afschriften verzonden: