ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2928

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/57539
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd na tweede asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 september 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres, een Iraanse vrouw, had op 29 augustus 2004 een tweede aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, nadat haar eerste aanvraag in 2000 was afgewezen. De rechtbank moest beoordelen of de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning, die was vastgesteld op 29 augustus 2004, terecht was en of deze eerder had moeten ingaan, namelijk op de datum van de eerste asielaanvraag in 2000.

De rechtbank overwoog dat volgens het beleid van de verweerder een verzoek tot heroverweging via een herhaalde aanvraag moet worden ingediend. Dit beleid werd niet als kennelijk onredelijk beschouwd. Eiseres had geen omstandigheden aangevoerd die de rechtbank tot een andere conclusie konden leiden. De rechtbank concludeerde dat de datum van de tweede asielaanvraag als vertrekpunt moest gelden voor de ingangsdatum van de verblijfsvergunning, en dat er geen aanleiding was om de ingangsdatum te vervroegen naar de datum van de eerste aanvraag.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de omstandigheden die eiseres in de tweede procedure naar voren had gebracht, zoals de verkrachting door de Sepah Pasdaran, niet eerder bekend konden zijn en daarom niet konden leiden tot een eerdere ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De rechtbank benadrukte dat de beslissing van de verweerder om de tweede aanvraag als een nieuwe aanvraag te beschouwen, in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 12 september 2005, en tegen deze uitspraak stond hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/57539 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Iraanse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. I.J.M. Oomen, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. T. Ponte, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 29 augustus 2004 heeft eiseres, mede ten behoeve van haar minderjarige kind, C, geboren op [...] 1991, een tweede aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw ingediend. Bij besluit van 30 november 2004 is deze aanvraag ingewilligd en is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, met ingang van 29 augustus 2004, geldig tot 29 augustus 2007. Aan het minderjarige kind van eiseres is een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000, eveneens met ingang van 29 augustus 2004, geldig tot 29 augustus 2007.
2. Bij beroepschrift van 24 december 2004 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 28 januari 2005. Op 26 januari 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 8 augustus 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2005. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
Eiseres heeft op 16 augustus 2000 een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 17 oktober 2000, uitgereikt op 25 oktober 2000, is deze aanvraag afgewezen. Op 20 november 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar ingediend. Bij besluit van 19 juni 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 16 juli 2002 heeft eiseres hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij uitspraak van 28 oktober 2003, geregistreerd onder zaaknummer AWB 02/54768, heeft deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, het beroep ongegrond verklaard. Het besluit van 19 juni 2002 is met deze uitspraak onherroepelijk geworden.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. De rechtbank stelt allereerst vast dat de tweede asielaanvraag van eiseres bij besluit van 30 november 2004 is ingewilligd en dat aan eiseres ingaande 29 augustus 2005 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 is verleend. Partijen zijn verdeeld over de vraag of de verblijfsvergunning aan eiseres met ingang van een eerdere ingangsdatum, te weten de datum van de eerste asielaanvraag (16 augustus 2000), verleend had moeten worden.
3. Alvorens in te gaan op de vraag of verweerder bij de statusverlening terecht de ingangsdatum van de tweede asielaanvraag heeft gehanteerd, ziet de rechtbank zich allereerst gesteld voor de vraag of eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep.
4. Eiseres heeft zich in de beroepsgronden en ter zitting op het standpunt gesteld dat zij belang heeft bij een eerdere ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning, in het bijzonder gelet op de termijn waarbinnen zij de Nederlandse nationaliteit zou kunnen verwerven.
5. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu niet valt in te zien welk procesbelang zij bij de behandeling van haar beroep heeft. Eiseres beschikt immers thans over de verblijfsvergunning die zij zich met de indiening van haar asielaanvraag ten doel had gesteld.
6. De rechtbank overweegt ten aanzien van het procesbelang het volgende.
De rechtbank begrijpt de stelling van eiseres met betrekking tot het procesbelang aldus dat dit belang met name is gelegen in het indienen van een naturalisatieverzoek. Daarnaast kan procesbelang ook zijn gelegen in andere rechten die eiseres (vooralsnog) zou ontberen indien haar niet met een eerdere ingangsdatum een verblijfsvergunning zou worden verleend. In dit verband kan in het bijzonder worden gedacht aan een (eventuele) indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ex artikel 32 van de Vw 2000 na drie jaar rechtmatig verblijf op grond van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat eiseres in haar beroep kan worden ontvangen, nu een voldoende en actueel belang is gelegen in een - eventuele - indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op een eerder gelegen tijdstip.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft - onder meer - in de uitspraak van 22 november 2002 (JV 2003, 17) geoordeeld dat een vreemdeling belang heeft bij het in rechte betwisten van de in het besluit neergelegde ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, nu die datum bepalend is voor het moment waarop aanspraak ontstaat op een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, welke vergunning - anders dan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd - niet meer kan worden ingetrokken op de in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 genoemde grond en daarom voor de vreemdeling gunstiger is.
7. Gelet op het vorenoverwogene is het onderhavige beroep van eiseres ontvankelijk en zal de rechtbank zich uitlaten over de vraag of verweerder ten onrechte geen verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 heeft verleend met als ingangsdatum 29 augustus 2004, de datum van de eerste asielaanvraag van eiseres.
8.1 Eiseres heeft de stelling dat aan haar een verblijfsvergunning met ingang van de datum van de eerste asielaanvraag had moeten worden verleend doen steunen op de volgende argumenten.
Eiseres heeft verzwegen dat zij bij de inval van de woning door de Sepah Pasdaran is verkracht. Het feit dat eiseres dit niet eerder durfde te verklaren werkt thans door in de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning. Het mag eiseres niet worden verweten dat zij tijdens de eerste asielprocedure niets over de verkrachting heeft kunnen vertellen. De omstandigheden waaronder zij haar asielrelaas naar voren moest brengen waren dermate onpersoonlijk en weinig vertrouwenwekkend dat van haar niet kan worden verlangd dat zij onder die omstandigheden dermate persoonlijke en traumatiserende ervaringen met volstrekte vreemden deelt.
Eiseres is in een slechtere positie komen te verkeren dan wanneer haar eerste asielprocedure in verlening van een verblijfsvergunning had geresulteerd.
8.2 De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting voorts nog betoogd dat verweerder de tweede asielaanvraag van eiseres had moeten aanmerken als een verzoek om heroverweging, mede gelet op motivering in de bij brief van 22 december 2004 overgelegde minuut van het bestreden besluit. In de brief van 25 juni 2004 had verweerder hiervoor voldoende aanknopingspunten kunnen vinden, aldus de gemachtigde van eiseres. Desgevraagd heeft de gemachtigde bevestigd dat noch in de besluitvormingsfase met betrekking tot de eerste aanvraag, noch in de daarop volgende beroepsprocedure enige aanwijzing bestond voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 vanwege de eerst op latere datum bekend gemaakte verkrachting.
9. De gemachtigde van verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat de stelling van eiseres dat de tweede asielaanvraag door verweerder als een verzoek om heroverweging had moeten worden aangemerkt eiseres niet kan baten, nu het besluit van 19 juni 2002 onherroepelijk is geworden met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 28 oktober 2003.
Voor eiseres stond de mogelijkheid open om op grond van artikel 8:88 van de Awb een verzoek om heroverweging van de uitspraak van 28 oktober 2003 in te dienen.
10.1 De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
10.2 De tweede asielaanvraag van eiseres is - zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder is bevestigd - niet afgewezen op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb. Ondanks het ontbreken van nova hebben de bijzondere omstandigheden die eiseres aan haar tweede asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 geleid. Op grond van jurisprudentie van de AbRS - onder meer de uitspraak van 8 augustus 2002 (JV 2002, 471) - staat het verweerder vrij om op een tweede asielaanvraag te beslissen als ware het een nieuwe asielaanvraag.
10.3 De rechtbank begrijpt de hierboven onder III.8.2 weergegeven stelling van eiseres aldus dat verweerder haar tweede asielaanvraag ten onrechte als een herhaalde aanvraag heeft beoordeeld.
10.4 De rechtbank overweegt als volgt.
In hoofdstuk C1/1.3, in samenhang met hoofdstuk C5/20.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 staat dat een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking, waarbij na herstel-verzuim geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld wordt behandeld als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
10.5 De rechtbank overweegt dat volgens verweerders beleid een verzoek tot heroverweging via de weg van de herhaalde aanvraag moet worden ingediend, nu verweerder het recht niet kan worden ontzegd om te komen tot kanalisatie van de besluitvorming gezien de grote aantallen besluiten die verweerder heeft te nemen. Bij een herhaalde aanvraag heeft de datum van die aanvraag als vertrekpunt te gelden, in tegenstelling tot een verzoek om heroverweging waarbij immers de beslissing op een eerdere aanvraag wordt heroverwogen. Dit beleid acht de rechtbank niet kennelijk onredelijk. Eiseres heeft in de beroepsgronden noch ter zitting omstandigheden aangevoerd die tot de conclusie dienen te leiden dat het onverkort toepassen van dit beleid in het onderhavige geval kennelijk onredelijk is.
11. Ter zitting heeft eiseres erkend dat de omstandigheden waarop zij zich heeft beroepen in de tweede asielprocedure, te weten de verkrachting tijdens de inval door de Sepah Pasdaran en het bestaan van een trauma naar aanleiding van deze gebeurtenis, niet in de eerste asielprocedure bij verweerder bekend konden zijn. Verweerder heeft deze omstandigheden eerst in de tweede asielprocedure kunnen meewegen en heeft op grond van deze omstandigheden besloten een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 te verlenen.
12. Ingevolge het tweede lid van artikel 44 van de Vw 2000 wordt de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 verleend met ingang van de datum waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
13. Gelet op de strekking van artikel 44, tweede lid, van de Vw 2000 en hetgeen hiervoor is overwogen, kon verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, geen verblijfsvergunning met een eerdere ingangsdatum verlenen dan de datum van de tweede asielaanvraag.
De rechtbank ziet derhalve geen aanleiding om eiseres te volgen in haar betoog dat verweerder met ingang van de datum van de oorspronkelijke asielaanvraag een verblijfsvergunning aan eiseres had moeten verlenen.
14. Het vorenstaande voert tot de slotsom dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard.
15. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
IV. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. P.H.A. Knol, voorzitter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en openbaar gemaakt op: 12 september 2005
De griffier,
De voorzitter,
Afschrift verzonden op: 12 september 2005
Conc.: PD
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.