ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2888

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/33558, 03/32814
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Afghaanse gezinsleden in verband met artikel 1F VSV en artikel 3 EVRM

In deze zaak hebben eiseressen, Afghaanse nationaliteit, asiel aangevraagd in Nederland. Hun aanvragen zijn afgewezen op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, dat hen uitsluit van bescherming. De rechtbank heeft de asielaanvragen van de echtgenoot en vader van eiseressen eerder afgewezen, wat de situatie van de eiseressen beïnvloedde. Eiseressen stelden dat zij bij terugkeer naar Afghanistan gevaar lopen vanwege de werkzaamheden van hun echtgenoot en vader, wat hen blootstelt aan een risico op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet voldoende had onderzocht of artikel 3 EVRM zich verzet tegen de uitzetting van de echtgenoot en vader, en dat dit ook van toepassing was op de aanvragen van de eiseressen. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de verweerder onvoldoende gemotiveerd waren en dat de aanvragen van de eiseressen niet op de juiste wijze waren beoordeeld. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de verweerder op om binnen zes weken opnieuw te beslissen op de aanvragen van de eiseressen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiseressen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 03 / 33558 (beroep)
AWB 03 / 32814 (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1958, eiseres sub 1, mede namens haar kinderen B, geboren op [...] 1984, C, geboren op [...] 1985, D, geboren op [...] 1988, E, geboren op [...] 1989 en F, geboren op [...] 1991,
en
G, geboren op [...] 1983, eiseres sub 2,
allen van Afghaanse nationaliteit, tezamen te noemen: eisers,
gemachtigde: mr. R.J. Hamerslag, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, voorheen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Nardelli, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiseressen hebben op 8 juli 1998 aanvragen ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft de aanvragen, ingevolge artikel 117, eerste lid, onder c, Vw aangemerkt als aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen bij besluiten van 4 juni 2003. Eiseressen hebben tegen de besluiten op 10 juni 2003 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 juni 2005. Eiseressen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling van het beroep de volgende feiten. De echtgenoot c.q. vader van eiseressen heeft op 15 november 1998 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 4 januari 2002 afgewezen omdat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen. Het tegen dit besluit ingestelde beroep van 30 januari 2002, is bij uitspraak van 8 september 2003 van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, kenmerk AWB 02/8113 en 03/17757, gegrond verklaard. Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van 11 februari 2004 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling), kenmerk 200306693/1, gegrond verklaard, waarbij de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep alsnog ongegrond is verklaard.
2.3 Ingevolge artikel 28, eerste lid en artikel 29, eerste lid, Vw kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd onder meer worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
(…)
e. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoord tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tiojd, bedoeld in artikel 28, is verleend;
(…).
2.4 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.5 Ingevolge artikel 3.107, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt, indien artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag aan het verlenen van een verblijfsvergunning aan de vreemdeling op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in de weg staat, evenmin aan die vreemdeling een verblijfsvergunning verleend op één van de andere gronden bedoeld in artikel 29 Vw.
Ingevolge artikel 3.107, tweede lid, Vb wordt onder meer aan de echtgenoot of echtgenote en het minderjarige kind, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, geen verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw verleend, tenzij dit gezinslid aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die zelfstandig een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, Vw vormen.
2.6 Eiseressen hebben ter onderbouwing van hun aanvragen het volgende aangevoerd.
Eiseressen zijn Hazara’s, Sji’itisch en afkomstig uit Kabul. De echtgenoot c.q. vader van eiseressen heeft voor het voormalig communistisch regime van Najibullah gewerkt. Toen de Taliban Kabul veroverden, zijn eiseressen naar Mazar-i-Sharif gevlucht. De Taliban hebben vervolgens ook Mazar-i-Sharif aangevallen, maar deze aanval is afgeslagen. Toen eiseressen vernamen dat de Taliban wederom Mazar-i-Sharif zouden aanvallen, zijn zij gevlucht. Een week voordat de Taliban Mazar-i-Sharif hebben ingenomen, hebben eiseressen hun land van herkomst verlaten. Eiseressen stellen ook thans bij terugkeer naar Afghanistan gevaar te lopen. De situatie in Afghanistan is na de val van de Taliban voor hen niet veranderd.
2.7 Verweerder heeft onder meer het volgende overwogen. Het asielrelaas van eiseressen is geloofwaardig. Eiseressen hebben echter niet tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat er met betrekking tot hen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die hun vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigen, noch de conclusie rechtvaardigen dat zij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico lopen op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Hoewel de Shi’itische Hazara’s volgens het Algemeen Ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juni 2001 door de Taliban gewantrouwd worden, hebben eiseressen geen persoonlijke feiten en omstandigheden aangedragen die aantonen dat juist zij op grond van hun geloof en afkomst in de negatieve belangstelling van de Taliban zouden staan. Bovendien is de positie van de Hazara’s na de val van de Taliban verbeterd, zo blijkt uit het Algemeen Ambtsbericht van 19 augustus 2002. Het is derhalve niet aannemelijk dat eiseressen thans bij terugkeer naar hun land van herkomst om die enkele reden te vrezen hebben voor vervolging. Voor zover hun asielrelaas afhankelijk is van dat van hun echtgenoot c.q. vader, is overwogen dat zijn aanvraag is afgewezen vanwege toepasselijkheid van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag, zodat eiseressen geen gegrond beroep kunnen doen op zijn relaas. Om dezelfde reden komen eiseressen ingevolge artikel 3.107, tweede lid, Vb evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw.
2.8 Eiseressen hebben in beroep onder meer aangevoerd dat zij bij terugkeer naar Afghanistan niet alleen gevaar lopen vanwege hun afkomst, maar ook vanwege de werkzaamheden van hun echtgenoot c.q. vader. Deze ‘guilt by association’ is onderdeel van het zelfstandige asielrelaas van eiseressen. Daarbij is van belang dat eiseressen eerder dan hun echtgenoot c.q. vader in Nederland zijn aangekomen en aanvragen hebben ingediend.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.9 De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bestreden besluiten, bij de beoordeling van de vraag of eiseressen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw, niet heeft betrokken het feit dat de echtgenoot c.q. vader van eiseressen werkzaam is geweest onder het voormalig communistisch regime van Najibullah. Dit feit levert volgens eiseressen thans bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op, dat zij zullen worden behandeld in strijd met artikel 3 EVRM. De gemachtigde van verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat dit feit niet kan worden aangemerkt als een zelfstandig onderdeel van het asielrelaas van eiseressen en dat dit alleen bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw kan worden betrokken.
Voor zover van de juistheid van deze redenering dient te worden uitgegaan, constateert de rechtbank echter dat verweerder het gestelde risico op schending van artikel 3 EVRM niet bij de beoordeling van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, Vw heeft betrokken. Verweerder heeft in het bestreden besluit daarbij volstaan met de overweging dat artikel 3.107, tweede lid, Vb zich tegen vergunningverlening verzet. Evenmin heeft verweerder bij de rechtsgevolgen van het besluit aangegeven dat eiseressen op grond van artikel 3 EVRM niet uitzetbaar zijn.
Voorts staat vast dat de aanvraag van de echtgenoot cq. vader van eiseressen is afgewezen, zonder dat verweerder in dit besluit aan artikel 3 EVRM heeft getoetst. In voornoemde uitspraak van 11 februari 2004 heeft de Afdeling dit besluit niet rechtens onjuist geacht. Bij de nadien verschenen uitspraak van 2 juni 2004, kenmerk 200308845, heeft de Afdeling echter in zijn algemeenheid overwogen dat, indien artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag wordt tegengeworpen, het besluit er blijk van dient te geven dat door de minister is onderzocht of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat artikel 3 EVRM zich duurzaam verzet tegen zijn uitzetting naar het land van herkomst, en dat hij overeenkomstig het dwingend bepaalde in artikel 30 aanhef en onder c en d, en artikel 31, tweede lid, aanhef en onder h tot en met j, Vw de daar genoemde omstandigheden in zijn oordeel heeft betrokken. De rechtbank is van oordeel dat, nu verweerder heeft nagelaten deze toets te verrichten ten aanzien van de echtgenoot cq. vader van eiseressen, niet zonder meer kan worden geoordeeld dat artikel 3.107, tweede lid, Vb aan verlening van een vergunning aan eiseressen in de weg staat. De rechtbank verwijst hiertoe naar de overwegingen van de Afdeling in de uitspraak van 7 februari 2005, kenmerk 200407259, en maakt deze tot de hare. Uit het voorgaande volgt dat de bestreden besluiten onvoldoende zijn gemotiveerd. Nu de besluiten reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komen, kan hetgeen overigens is aangevoerd buiten beschouwing blijven.
2.10 De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren, nu de bestreden besluiten zijn genomen in strijd met artikel 3:46 Awb.
2.11 De rechtbank zal de bestreden besluiten vernietigen en verweerder opdragen nieuwe besluiten te nemen.
2.12 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door eiseressen gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,-- ( 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan eiseressen een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moet dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart de beroepen gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden besluiten;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvragen van 8 juli 1998 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2005, in tegenwoordigheid van mr. S. Tax als griffier.
afschrift verzonden op: 30 augustus 2005
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.