ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2785

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/73639, 02/73643
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning regulier op basis van mvv-vereiste en hardheidsclausule

In deze zaak hebben eisers, twee minderjarige kinderen van Kongolese nationaliteit, op 9 mei 2001 een verblijfsvergunning regulier aangevraagd om bij hun moeder, die de Nederlandse nationaliteit heeft, te verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat de kinderen niet beschikten over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet onder de vrijstellingscategorieën vielen. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de kinderen zonder mvv in België zijn verschenen en dat hun moeder, die in Nederland verbleef, geen invloed had op hun komst. De rechtbank oordeelde dat van de kinderen niet verwacht kon worden dat zij zelfstandig een mvv zouden aanvragen in hun land van herkomst, DR Congo. Bovendien was de moeder de enige wettelijke vertegenwoordiger van de kinderen en had zij nog een derde minderjarig kind dat ook in Nederland verbleef.

De rechtbank concludeerde dat het tegenwerpen van het mvv-vereiste in dit geval leidde tot een onbillijkheid van overwegende aard, zoals bedoeld in de hardheidsclausule van artikel 3.71 Vb 2000. De rechtbank oordeelde dat de verweerder niet in redelijkheid kon stellen dat de afwijzing van de aanvraag geen onbillijkheid zou opleveren. De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, de besluiten van de verweerder vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling en is de Staat aangewezen als rechtspersoon die het griffierecht aan eisers moet vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummers: Awb 02/73639 en 02/73643
Datum uitspraak: 22 juni 2005
Uitspraak
ingevolge artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
[eiser 1] ,
geboren op [datum] 1987,
v-nummer [nummer] ,
[eiser 2] ,
geboren op [datum] 1989,
v-nummer [nummer] ,
beide van Kongolese nationaliteit,
eisers,
gemachtigde mr. P. Bouman,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder,
vertegenwoordigd door drs. H. van der Vlist,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Op 9 mei 2001 hebben eisers een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘verblijf bij ouder L. Mawaka’ gevraagd. Bij besluiten van 19 maart 2002, uitgereikt op 9 april 2002, heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
Eisers hebben daartegen op 18 april 2002 bezwaar gemaakt.
Bij besluiten van 4 september 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Op 25 september 2002 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Openbare behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 13 april 2005. Eisers zijn verschenen bij gemachtigde. Tevens is verschenen de moeder van eisers, [referente] , referente. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.J.M. Peeters.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank de bestreden besluiten — de motivering waarop deze besluiten berusten daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen die besluiten aangevoerde beroepsgronden.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen omdat eisers niet over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beschikken en voorts niet is gebleken dat ze behoren tot een van de categorieën genoemd in artikel 17 van de Vw 2000 of artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) die voor vrijstelling in aanmerking komen. Voorts heeft verweerder geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000, waarin de hardheidsclausule is neergelegd. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien dat voor eisers geen opvang voorhanden zal zijn ten tijde van de mvv-aanvraag in het land van herkomst. De kinderen hadden daar immers voor hun vertrek naar Nederland ook opvang. Bovendien is referente in 2000 naar het land van herkomst afgereisd. Niet is gebleken dat referente ten tijde van de mvv-aanvraag eisers daar niet zelf op kan vangen.
3. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat het voor hen onevenredig bezwarend is een mvv aan te vragen in het land van herkomst. De broer van referente, die voor het vertrek van eisers voor hen zorgde, is gevlucht naar het binnenland en wil niets meer met de kinderen te maken hebben. Bovendien blijkt uit een brief van een vriendin van referente dat hij bij een afrekening om het leven is gebracht. De ouders van referente zijn eveneens overleden en de vader van eisers heeft eisers misbruikt en mishandeld en kan evenmin voor opvang zorg dragen. De minderjarige eisers kunnen niet zelfstandig naar Congo afreizen en aldaar verblijven in afwachting van een mvv. Van referente kan niet worden verwacht dat ze terugkeert naar DR Congo om de kinderen te begeleiden. Ter zitting is aangevoerd dat ze dit financieel niet kan opbrengen en dat ze de inkomsten die ze in Nederland ontvangt uit werk niet kan missen. Bovendien heeft referente nog een derde kind, [dochter] , geboren op 25 mei 1995 en net als referente in het bezit van de Nederlandse nationaliteit. Referente is van de vader van [dochter] , die nooit verantwoordelijkheid voor haar en hun dochter heeft genomen, gescheiden. Van [dochter] kan niet verwacht worden dat zij met haar moeder meegaat naar DR Congo om aldaar de mvv-aanvraag van haar stiefbroer en -zus af te wachten. Nu er geen reële optie bestaat om in Kinshasa een mvv aan te vragen dienen eisers vrijgesteld te worden van het mvv-vereiste.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 alsmede het bepaalde in artikel 3.71, eerste lid, van het Vb 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 worden afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In artikel 17, eerste lid, van de Vw 2000 en in artikel 3.71, tweede lid, van het Vb 2000 worden categorieën vreemdelingen opgesomd die van het bezit van een (geldige) mvv zijn vrijgesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan het mvv-vereiste niet worden tegengeworpen, indien toepassing daarvan zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Deze bepaling wordt aangeduid als de hardheidsclausule.
6. Vast staat dat eisers ten tijde van de onderhavige aanvraag niet beschikten over een geldige mvv en dat eisers niet onder één van de vrijstellingscategorieën vallen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder had moeten afzien van het tegenwerpen van het mvv-vereiste op grond van het vierde lid van artikel 3.71 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (de hardheidsclausule). Beoordeeld moet derhalve worden of verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat afwijzing van de aanvraag vanwege het ontbreken van een mvv niet zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7. De rechtbank merkt op dat de wetgever heeft beoogd dat verweerder alleen in zeer bijzondere, individuele gevallen kan afzien van het volharden in de eis van het in bezit zijn van een geldige mvv. Gelet op de discretionaire bevoegdheid van verweerder om de bovengenoemde hardheidsclausule toe te passen dient de rechtbank zich terughoudend op te stellen bij de toetsing aan artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder evenwel niet in redelijkheid kunnen overwegen dat in het bijzondere geval van eisers het tegenwerpen van het mvv-vereiste niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat eisers ten tijde van de aanvraag minderjarig waren, respectievelijk 13 en 11 jaar oud. De rechtbank stelt vast dat de kinderen zonder mvv in België zijn verschenen. Referente, die toen reeds de Nederlandse nationaliteit had en in Nederland verbleef, had geen inspraak in de komst van eisers. Ter zitting is door verweerder aangegeven dat het bestreden besluit in dat opzicht een standaardoverweging bevat en dat verweerder zich niet gerealiseerd heeft dat referente zich destijds reeds in Nederland en niet in DR Congo bevond. Van een 11- en 13-jarige kan niet verwacht worden dat zij zelfstandig in het land van herkomst een mvv aanvragen of terugkeren naar hun land van herkomst om alsnog een mvv aan te vragen. In DR Congo werden eisers door de broer van referente verzorgd en opgevoed, terwijl referente het wettelijk gezag over de kinderen trachtte te krijgen. Thans is referente de enige wettelijke vertegenwoordiger van eisers. In tegenstelling tot verweerder is de rechtbank van oordeel dat eisers aannemelijk hebben gemaakt dat thans geen opvang voor hen voorhanden is in het land van herkomst. Eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat er geen contact meer is met de broer van referente, dat de vader van referente niet in aanmerking komt om opvang te verlenen en dat voorts geen familie of vrienden voor hun opvang zorg kunnen dragen in het land van herkomst. Van referente kan niet verwacht worden dat zij met eisers terugkeert naar het land van herkomst om een mvv-aanvraag af te wachten, nu zij nog een derde minderjarig kind, [dochter] , van de Nederlandse nationaliteit heeft die in Nederland geen andere opvang heeft dan bij referente. Uit het overgelegde rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 28 juni 2004 blijkt namelijk dat referente geen contact meer heeft met de vader van [dochter] en ze niet weet waar hij woont. Indien referente eisers zou moeten begeleiden naar het land van herkomst, zou ook [dochter] mee moeten. De rechtbank is van oordeel dat dit leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Dat referente in 2000 nog naar DR Congo is gereisd doet aan bovenstaande niet af, aangezien zij toen nog getrouwd was met de vader van [dochter] , die de zorg voor [dochter] op zich kon nemen.
8. Het beroep is derhalve gegrond wegens schending van het motiveringsvereiste (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb) en de hoorplicht (artikel 7:2 in samenhang met artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb). Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Voorts bestaat aanleiding de Staat aan te wijzen als de rechtspersoon die aan eisers het door hen betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de besluiten van 4 september 2002 geheel;
draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers ten bedrage van € 644,00, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze nevenzittingsplaats;
wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om aan eisers € 109,00 te betalen ter vergoeding van het door hen betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.F. Gielissen en in het openbaar uitgesproken op 22 juni 2005 in tegenwoordigheid van mr. J.D. Leeman als griffier.
de griffier? de rechter
w.g. Leeman w.g. Gielissen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de rechtbank 's-Gravenhage,
nevenzittingsplaats Arnhem,
Verzonden: 27 juni 2005