ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2747

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02-6304
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van gezamenlijk gezag en omgangsregeling voor minderjarige

In deze zaak staat de vraag centraal of het gezamenlijk gezag van de ouders over hun minderjarige kind gehandhaafd moet blijven. De rechtbank heeft in haar beschikking van 1 september 2005 geoordeeld dat het voortduren van het gezamenlijk gezag geen onaanvaardbaar risico voor de minderjarige met zich meebrengt. De communicatie tussen de ouders is slecht, maar er zijn geen aanwijzingen dat zij niet in staat zijn om afspraken te maken. De rechtbank benadrukt het belang van communicatie tussen de ouders voor het slagen van de omgangsregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige de komende drie maanden één zaterdagochtend per week bij haar vader zal zijn, waarna de omgangsregeling geleidelijk zal worden uitgebreid. De rechtbank heeft ook de zorgen van de vader over de opvoedingssituatie van de minderjarige gehoord, maar oordeelt dat de omgang met de vader in het belang van de minderjarige is. De moeder heeft haar verzoek tot eenhoofdig gezag gehandhaafd, maar de rechtbank wijst dit af, omdat het gezamenlijk gezag noodzakelijk is voor de ontwikkeling van de minderjarige. De rechtbank heeft de ouders verwezen naar hun raadslieden voor communicatie over de omgangsregeling, gezien het geheime adres van de moeder en de voorgeschiedenis van de partijen. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Omgang
rekestnummer : 02-6304
zaaknummer : 188896
datum beschikking : 1 september 2005
BESCHIKKING op het op 22 oktober 2002 ingekomen verzoek van:
[de moeder],
de moeder,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. F.A.E. Ohlenroth.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vader],
de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. M. Opdam
advocaat: mr. J.G.J.V. Baartmans, kantoorhoudende te Bergen op Zoom.
PROCEDURE
Bij beschikking van 1 oktober 2004 van deze rechtbank en kamer is een beslissing ter zake van de omgangsregeling en de gezagsvoorziening aangehouden en de raad voor de kinderbescherming verzocht een onderzoek te verrichten naar de opvoedingssituatie van de minderjarige, alsmede de rechtbank hieromtrent te rapporteren en te adviseren.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken, waaronder thans ook:
- de brief d.d. 21 december 2004 van de zijde van de moeder;
- de brief met bijlage d.d. 21 april 2005 van de zijde van de moeder;
- het rapport en advies van de raad voor de kinderbescherming te 's-Gravenhage d.d. 27 april 2005, kenmerk 216065/C.
Op 28 juli 2005 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de moeder en haar procureur alsmede de vader en zijn advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) waren mevrouw M. Brandsma en mevrouw E.A. Moerenhout aanwezig.
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
Het rapport van de raad d.d. 27 april 2005 behelst het door raadsonderzoeker P.W. Mingelen onder eindverantwoordelijkheid van teamleider H.H.C.M. Drost verrichte onderzoek, bij welk onderzoek de gedragsdeskundige T. Visschedijk op consultatieve wijze betrokken is geweest.
Uit het rapport van de raad blijkt dat de ontwikkeling van de minderjarige goed lijkt te verlopen. Er zijn uit het onderzoek geen zorgelijke signalen naar voren gekomen, hoewel niet geïnformeerd kon worden naar de ontwikkeling van de minderjarige op school, daar de moeder de naam van de school niet bekend wilde maken in verband met haar angst voor de vader. Er bestaat een loyaliteitsconflict bij de minderjarige dat wordt veroorzaakt en in stand wordt gehouden door de omstandigheid dat de minderjarige van haar moeder geen kans krijgt een eigen vaderbeeld op te bouwen. De raad acht dit bezwaarlijk. Volgens de raad is hulpverlening thans niet geïndiceerd. Voorts heeft de raad geen redenen voor ondertoezichtstelling geconstateerd.
De moeder heeft ter terechtzitting haar verzoek tot toekenning van het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan haar gehandhaafd. Zij heeft gesteld dat het gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarige is. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat zij door de vader wordt gestalkt, mishandeld en onder druk wordt gezet. Door de aantijgingen van de vader jegens de moeder zijn de verhoudingen tussen partijen ernstig verstoord, waardoor geen communicatie mogelijk is.
Tevens acht de moeder een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarige. Zij heeft gesteld dat zij vermoedt dat de vader de minderjarige seksueel heeft misbruikt. Ten slotte heeft de moeder gesteld dat haar fysieke gezondheid (begeleide) omgang niet toelaat.
De vader heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zich nog altijd zorgen maakt over de opvoedingssituatie waarin de minderjarige verkeert. De minderjarige wordt volgens hem zeer geïsoleerd opgevoed. Ook het consultatiebureau en de thuiszorg hebben geconstateerd dat er sprake is van een geestelijk ongezonde opvoedingssituatie. De vader betwist de stelling van de moeder dat hij de minderjarige seksueel heeft misbruikt. Hij verklaart dat de moeder hem van steeds ernstiger zaken is gaan beschuldigen, en dat daarvan niets klopt. De vader heeft ter terechtzitting verzocht hem met het eenhoofdig gezag over de minderjarige te belasten. Voorts heeft de vader gesteld dat hij de minderjarige haar moeder niet wil ontnemen. Hij wil alleen zeer graag omgang met de minderjarige.
Ter terechtzitting heeft de raad verklaard dat het niet goed voor de minderjarige is dat zij geen omgang heeft met haar vader. Voorts acht de raad de houding van de moeder ten opzichte van de vader belastend voor de minderjarige.
De rechtbank overweegt als volgt.
De moeder heeft gedurende de procedure aangegeven omgang niet in het belang van de minderjarige te achten, maar de rechtbank deelt deze visie niet. De rechtbank acht het, mede op basis van de verschillende rapporten van de raad en het verhandelde ter terechtzitting, in het belang van de minderjarige dat zij contact heeft met haar vader en acht het van groot belang dat de minderjarige de kans krijgt zich een beeld van haar vader te vormen. Dit klemt te meer nu de minderjarige inmiddels vijf jaar is en onderhavig verzoek dateert van 22 oktober 2002.
De rechtbank realiseert zich dat de houding van de moeder tot gevolg kan hebben dat een omgangsregeling in de praktijk moeilijk ten uitvoer te leggen zal zijn. De rechtbank overweegt dat partijen mede daarom bij beschikking van 2 april 2004 van deze rechtbank zijn verwezen naar de Leidse Omgangsbegeleiding voor begeleide omgangscontacten tussen de minderjarige en de vader, doch dat de moeder hieraan niet wenste mee te werken. Naar het oordeel van de rechtbank mag de houding van de moeder er thans dan ook niet - langer - toe leiden dat de omgang tussen de minderjarige en de vader niet van de grond komt.
Nu tussen de minderjarige en de vader al langere tijd geen contact is geweest, dient de omgangsregeling naar het oordeel van de rechtbank evenwel zorgvuldig te worden opgebouwd. De rechtbank zal derhalve een omgangsregeling vaststellen inhoudende dat de minderjarige de komende drie maanden één zaterdagochtend per week, van 08.30 uur tot 12.00 uur bij haar vader zal zijn, waarna de omgangsregeling na drie maanden wordt uitgebreid in dier voege dat de minderjarige vanaf dat tijdstip één zaterdag per veertien dagen, van 09.00 uur tot 17.00 uur bij haar vader zal zij en na nog eens drie maanden zal de omgangsregeling in die zin worden uitgebreid dat de minderjarige één weekend per veertien dagen, van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.00 uur bij de vader zal zijn.
De rechtbank zal derhalve beslissen als na te melden.
Gelet op het geheime adres van de moeder en de voorgeschiedenis van partijen, verwijst de rechtbank hen voor de communicatie die nodig is voor de invulling en het slagen van de omgangsregeling vooralsnog naar hun raadslieden.
Met betrekking tot de verzoeken van beide ouders te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige overweegt de rechtbank het volgende.
Aan de orde is de vraag of het in het belang van de minderjarige is dat het gezamenlijk gezag van de ouders wordt gehandhaafd. Gezamenlijk gezag is alleen dan niet verantwoord indien het voortduren daarvan een onaanvaardbaar risico voor de minderjarige inhoudt. Zo een onaanvaardbaar risico doet zich onder meer voor wanneer vastgesteld wordt dat een minderjarige klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders, die in hun voortdurende strijd niet nalaten de minderjarige daarin te betrekken.
De rechtbank is, in navolging van de conclusie van de raad in haar rapport van 15 januari 2004, van oordeel dat in dit geval het voortduren van gezamenlijk gezag geen onaanvaardbaar risico met zich meebrengt. De communicatie tussen partijen is weliswaar slecht, maar niet is gebleken dat partijen in het geheel geen afspraken zouden kunnen maken. Voorts is het in het licht van de vast te stellen omgangsregeling onwenselijk dat één van beide ouders met het eenhoofdig gezag wordt belast. De rechtbank acht het juist in het belang van het slagen van de omgangsregeling dat de ouders met elkaar communiceren en overleg plegen omtrent zaken de minderjarige aangaande. Daar acht de rechtbank de ouders - eventueel door middel van tussenkomst van derden - ook toe in staat. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van de minderjarige geacht moet worden dat het gezamenlijk gezag van de ouders gehandhaafd wordt.
BESLISSING
De rechtbank:
bepaalt dat de minderjarige bij de vader zal zijn:
- de komende drie maanden, met ingang van 10 september 2005, één zaterdagochtend per week van 08.30 uur tot 12.00 uur;
- de daaropvolgende drie maanden, met ingang van 10 december 2005, één zaterdag per veertien dagen van 09.00 uur tot 17.00 uur;
- daarna, met ingang van 18 maart 2006, één weekend per veertien dagen van zaterdag 09.00 uur tot zondag 17.00 uur;
verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Dam, kinderrechter, bijgestaan door mr. A.W. Spee als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2005.