ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2290

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/38128
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de zorgvuldigheid van het onderzoek naar de authenticiteit van documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 augustus 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de afwijzing van een asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn advocaat, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door verweerder was afgewezen op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De afwijzing was gebaseerd op de stelling dat het door eiser overgelegde opsporingsbevel niet authentiek was, zoals vastgesteld door het Bureau Documenten na onderzoek. Verweerder had de conclusie van het Bureau Documenten niet gecontroleerd en had zich niet vergewist van de zorgvuldigheid van het onderzoek, wat in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat de afwijzing van de asielaanvraag derhalve niet kon standhouden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
Reg.nr : AWB 03/38128
Uitspraak in de zaak van
A, eiser,
gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer, advocaat te Dordrecht,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Bouma, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Verweerder heeft bij besluit van 13 juni 2003 afwijzend beslist op de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbericht op 10 juli 2003 beroep ingesteld.
De zaak is op 23 juni 2005 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen S.F. Erel, tolk.
II. OVERWEGINGEN
1. Artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) luidt – voor zover hier van belang – als volgt:
“1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te
willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.”
Voor zover hier van belang luidt artikel 29 van de Vw 2000:
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;”
Voor zover hier van belang luidt artikel 1 van de Vw 2000:
“In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
(…)
k. Vluchtelingenverdrag: het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen (Trb. 1954, 88) en het bijbehorende Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76);
l. verdragsvluchteling: de vreemdeling die vluchteling is in de zin van het Vluchtelingenverdrag en op wie de bepalingen ervan van toepassing zijn;”
Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000, luidt als volgt:
“Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.”
Artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt als volgt:
“Bij de voorbereiding van een besluit vergaart het bestuursorgaan de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.”
2. Verweerder heeft eisers aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Daartoe heeft verweerder - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende aangevoerd. Ter ondersteuning van eisers stelling dat hij door de Turkse autoriteiten wordt gezocht heeft eiser een opsporingsbevel overgelegd. Een onderzoek van Bureau Documenten, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verklaring van onderzoek, heeft uitgewezen dat dit opsporingsbevel niet authentiek is. Volgens verweerder is het document op technische aspecten onderzocht en ter inhoudelijke beoordeling, nadat de identiteitsgegevens, data en nummers onherkenbaar zijn gemaakt, gefaxt naar de Turkse autoriteiten. Verweerder stelt dat op grond van dit onderzoek aan het document geen waarde wordt gehecht en eisers verklaringen ongeloofwaardig worden geacht. Verweerder stelt voorts dat eiser de uitkomsten van het onderzoek niet gemotiveerd heeft betwist, bijvoorbeeld door het overleggen van een contra-expertise teneinde de bevindingen uit het onderzoek te weerleggen. Volgens verweerder leiden de door eiser bij zijn zienswijze overgelegde documenten niet tot een ander oordeel. Niet aannemelijk is, aldus verweerder, dat deze documenten wel authentiek zijn nu eiser reeds eerder een vals document heeft verstrekt.
3. Eiser is van mening dat hij voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt. Hij heeft hiertoe – kort weergegeven en voor zover van belang – het volgende aangevoerd. Eiser stelt dat verweerder niet, althans in onvoldoende mate, zijn stellingen zoals neergelegd in de zienswijze bij de besluitvorming heeft betrokken. Eiser stelt dat het door hem overgelegde opsporingsbevel authentiek is. Eiser is hier zo van overtuigd dat hij bereid is terug te keren naar Turkije, alwaar hij volgens hem zal worden gearresteerd, om vanuit de gevangenis aldaar voor bewijs te zorgen dat het door hem overgelegde document wel degelijk authentiek is. Volgens eiser was het aangewezen dat verweerder, naast het opsporingsbevel, ook de overige door hem overgelegde documenten had onderzocht. Uit het bestreden besluit is niet gebleken dat deze documenten bij de besluitvorming zijn betrokken. Eiser bestrijdt de onderzoeksresultaten van het Bureau Documenten. Eiser stelt dat de methoden van onderzoek niet, althans in onvoldoende mate kenbaar zijn gemaakt. Eiser is van mening dat nadere informatie dient te worden verkregen met betrekking tot de achtergrond, opleiding en deskundigheid van de opsteller van het onderzoeksrapport. Uit de onderzoeksresultaten blijkt volgens eiser slechts dat een kopie van het document naar de Turkse autoriteiten is gefaxt. Nu het hier een kopie betreft kan volgens eiser aan de door de Turkse autoriteiten getrokken conclusies omtrent de authenticiteit van het document geen waarde worden gehecht. Eiser is daarnaast van mening dat de uit het onderzoek verkregen informatie niet betrouwbaar is, althans niet afkomstig uit een objectieve, onafhankelijke en verifieerbare bron, nu deze afkomstig is van dezelfde autoriteiten welke eiser vervolgen. Eiser stelt dat verweerder zich er van had dienen te vergewissen of het onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
4. De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan zijn conclusie dat eisers relaas ongeloofwaardig is ten grondslag heeft gelegd een verklaring van onderzoek van het Bureau Documenten van 18 februari 2003.
In deze verklaring van onderzoek zijn neergelegd de uitkomsten van een onderzoek zoals dat is verricht naar aanleiding van het door eiser overgelegde opsporingsbevel. Onder onderdeel 2.1 van deze verklaring is het volgende weergegeven:
“Na onderzoek van het document is het volgende gebleken:
1. de basisgegevens zijn aangebracht middels een printtechniek;
2. de afdrukken van de inktstempels zijn slecht gedetailleerd.
Opmerking
Ten behoeve van het onderzoek is een kopie van het document naar de Turkse autoriteiten gefaxt. De identiteitsgegevens, data en nummers zijn daartoe onherkenbaar gemaakt. Blijkens informatie van de Turkse autoriteiten is het document inhoudelijk onjuist en niet door de genoemde Officier van Justitie ondertekend.”
Onder onderdeel 2.2 van de verklaring is vervolgens geconcludeerd dat het betreffende document vals is.
Ter zitting is voorts het volgende vast komen te staan. De informatie van de Turkse autoriteiten op basis waarvan is geoordeeld dat het door eiser overgelegde document inhoudelijk onjuist zou zijn en niet door de genoemde Officier van Justitie ondertekend, betreft een mondelinge mededeling van een medewerker van de Turkse ambassade. Gelet op het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat verweerder eisers asielrelaas ongeloofwaardig acht op grond van een mondelinge mededeling van een medewerker van de Turkse ambassade over het door eiser overgelegde opsporingsbevel.
Er zijn geen onderliggende stukken behorende bij de verklaring van onderzoek. Verweerder heeft het door de Turkse autoriteiten verrichte onderzoek, dat ten grondslag ligt aan de conclusie van het Bureau Documenten dat het desbetreffende opsporingsbevel vals is, niet gecontroleerd.
Artikel 3:2 van de Awb brengt met zich dat verweerder zich dient te vergewissen van de zorgvuldigheid van een onderzoek waarvan hij de resultaten aan een besluit ten grondslag legt. Nu verweerder, gelet op het voorgaande, niet heeft voldaan aan de op hem rustende verplichting zich er van te vergewissen dat het onderzoek op deugdelijke en zorgvuldige wijze is geschied alsmede niet is nagegaan of de conclusies zoals die zijn neergelegd in de hiervoor genoemde verklaring van onderzoek worden gedragen door de resultaten van dat onderzoek is de rechtbank van oordeel dat verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
De rechtbank acht het in dit verband tevens van belang dat, hoewel verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat de onderzoeksresultaten, zoals die zijn neergelegd in de verklaring van onderzoek, vastgestelde feiten betreffen die op een door de rechter te controleren wijze tot stand zijn gekomen, de vraag van de rechtbank hoe zij in het onderhavige geval deze door verweerder bedoelde controle kan uitoefenen, onbeantwoord is gebleven.
Het voorgaande leidt tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van het bestreden besluit.
Gelet op de gegrondverklaring van het beroep, is de rechtbank van oordeel dat hetgeen overigens door eiser in beroep is aangevoerd buiten verdere behandeling kan blijven.
5. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn de kosten in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 13 juni 2003;
- bepaalt dat verweerder met inachtneming van het in de uitspraak gestelde een nieuw besluit dient te nemen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden vastgesteld op € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden.
Aldus gegeven door mr. M.J.M. Marseille, rechter, en door deze en mr. drs. C. Willemsen, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 30 augustus 2005
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Men dient een afschrift van de uitspraak mee te zenden.