ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2108
Rechtbank 's-Gravenhage
- Schadevergoedingsuitspraak
- L.M.J.A. Dassen
- Rechtspraak.nl
Schadevergoeding na onrechtmatige detentie van vreemdeling
In deze zaak gaat het om een vreemdeling, eiser A, die op 21 juni 2005 een reguliere aanvraag heeft ingediend en op basis van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring is gesteld. De wet vereist dat de verweerder binnen vier weken na de aanvraag beslist, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor eindigde de bewaring van rechtswege op 19 juli 2005. Eiser werd echter pas op 29 juli 2005 daadwerkelijk vrijgelaten. Op diezelfde dag heeft eiser beroep ingesteld tegen de voortduren van zijn detentie, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet kan worden aangemerkt als een beroep ex artikel 96 Vw 2000, omdat de bewaring al was geëindigd.
De rechtbank heeft het beroep van eiser geherkwalificeerd als gericht tegen het voortduren van de detentie na 19 juli 2005. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de detentie na deze datum een handeling van de verweerder is, die gelijkgesteld kan worden met een beschikking op grond van de Vw 2000. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsontneming van eiser vanaf 20 juli 2005 onrechtmatig was, omdat er geen wettelijke basis meer voor was. Eiser heeft recht op schadevergoeding op basis van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 630,-- voor de onrechtmatige detentie, berekend op basis van € 70,-- per dag voor de periode dat hij onterecht in detentie heeft verbleven. Daarnaast wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--. De uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2005.