ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2108

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/34492
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Rechters
  • L.M.J.A. Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding na onrechtmatige detentie van vreemdeling

In deze zaak gaat het om een vreemdeling, eiser A, die op 21 juni 2005 een reguliere aanvraag heeft ingediend en op basis van artikel 59, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring is gesteld. De wet vereist dat de verweerder binnen vier weken na de aanvraag beslist, maar dit is niet gebeurd. Hierdoor eindigde de bewaring van rechtswege op 19 juli 2005. Eiser werd echter pas op 29 juli 2005 daadwerkelijk vrijgelaten. Op diezelfde dag heeft eiser beroep ingesteld tegen de voortduren van zijn detentie, maar de rechtbank oordeelt dat dit beroep niet kan worden aangemerkt als een beroep ex artikel 96 Vw 2000, omdat de bewaring al was geëindigd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser geherkwalificeerd als gericht tegen het voortduren van de detentie na 19 juli 2005. De rechtbank concludeert dat het voortduren van de detentie na deze datum een handeling van de verweerder is, die gelijkgesteld kan worden met een beschikking op grond van de Vw 2000. De rechtbank oordeelt dat de vrijheidsontneming van eiser vanaf 20 juli 2005 onrechtmatig was, omdat er geen wettelijke basis meer voor was. Eiser heeft recht op schadevergoeding op basis van artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

De rechtbank kent eiser een schadevergoeding toe van € 630,-- voor de onrechtmatige detentie, berekend op basis van € 70,-- per dag voor de periode dat hij onterecht in detentie heeft verbleven. Daarnaast wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 322,--. De uitspraak is gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen en is openbaar uitgesproken op 30 augustus 2005.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Proc.nr. : AWB 05/34492
Inzake : A,
volgens zijn verklaring geboren op [...] 1985 en van Oezbeekse nationaliteit, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. L.F. Portier, advocaat te Eindhoven,
Tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te
’s-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 21 juni 2005 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 29 juli 2005, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Verweerder is op 29 juli 2005 overgegaan tot opheffing van de bewaring.
Bij faxbericht van 5 augustus 2005 heeft de gemachtigde van eiser de rechtbank laten weten het beroep te willen voortzetten met het oog op schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2005, alwaar eiser en zijn gemachtigde – met kennisgeving – niet zijn verschenen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde ir. M. Petsch.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank ziet zich allereerst –ambtshalve- geplaatst voor de vraag of zij, gelet op de hierna te releveren ten deze relevante feiten en omstandigheden, eiser in zijn beroep kan ontvangen. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Eiser heeft op 21 juni 2005 een reguliere aanvraag ingediend. Ingevolge artikel 59, eerste lid aanhef en onder b van de Vw 2000, juncto het vierde lid van voormeld artikel, diende verweerder uiterlijk binnen vier weken na de datum van de aanvraag, op deze aanvraag te beslissen. Vast staat, hetgeen zijdens verweerder ter zitting ook is erkend, dat binnen de fatale termijn van vier weken niet op eisers aanvraag is beslist. Dit maakt dat de bewaring op 19 juli 2005 van rechtswege is beëindigd.
Het zijdens eiser ingestelde beroep ex artikel 96 van de Vw 2000, is eerst ingediend op 29 juli 2005, derhalve nádat de vreemdelingenbewaring reeds van rechtswege was geëindigd, zodat het beroep tegen de voortduring van de vrijheidsontneming van eiser niet als een beroep ex artikel 96 Vw 2000 kan worden aangemerkt.
Rijst de vraag of er nog sprake is van een besluit op vreemdelingrechtelijke grondslag, waartegen het beroep van 29 juli 2005 tegen het voortduren van eisers detentie ná 19 juli 2005, geacht kan worden te zijn gericht.
De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend en overweegt daartoe dat het voortduren van eisers detentie na 19 juli 2005 aangemerkt dient te worden als een handeling van verweerder ten aanzien van de vreemdeling als zodanig, hetgeen ingevolge artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 wordt gelijkgesteld met een beschikking inzake de Vw 2000. De rechtbank vat het op 29 juli 2005 zijdens eiser ingestelde beroep dan ook op als zijnde gericht tegen een besluit in voormelde zin dan wel converteert voorzover nodig en dienstig het beroep ex artikel 96 Vw 2000 in een beroep tegen een als besluit aan te merken handeling van verweerder. Eiser kan dan ook in zijn beroep worden ontvangen.
In het onderhavige geval is verweerder overgegaan tot de feitelijke opheffing van de vrijheidsontneming voordat de rechtbank het tegen die maatregel ingestelde beroep heeft kunnen behandelen.
Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient thans te worden vastgesteld of de vrijheidsontneming reeds op enig moment voor de feitelijke opheffing ervan door verweerder onrechtmatig was en, zo ja, of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding als volgt.
Gesteld noch gebleken is dat de maatregel van bewaring reeds vóór 19 juli 2005 onrechtmatig was.
Aangezien de bewaring van rechtswege is geëindigd op 19 juli 2005, heeft eiser ná 19 juli 2005 zonder titel in detentie verbleven. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om schadevergoeding toe te kennen over de periode tussen 19 juli 2005 en 29 juli 2005.
Nu eiser na 19 juli 2005 niet op titel van artikel 59 van de Vw 2000 van zijn vrijheid is ontnomen ziet de rechtbank geen grondslag voor toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 106, van de Vw 2000.
De rechtbank acht de vrijheidsontneming van eiser vanaf 20 juli 2005 evenwel strijdig met artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM). Gelet op het bepaalde in het vijfde lid van dat artikel, heeft de vreemdeling aanspraak op schadeloosstelling. De rechtbank stelt het bedrag van de schadeloosstelling vast op een bedrag van € 630,--, zijnde een schadevergoedingsbedrag van € 70,-- voor elke dag dat in het huis van bewaring is doorgebracht, maal het aantal dagen dat de vrijheidsontneming onrechtmatig is geweest.
De rechtbank acht tevens termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb, te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
* waarde per punt € 322,00;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep gericht tegen de voortzetting van de bewaring gegrond;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 630,--;
verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 322,--, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. Dassen, in tegenwoordigheid van D.C. Tanghe als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2005.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 630,-- (zegge; zeshonderd en dertig euro).
Aldus gedaan op 30 augustus 2005 door mr. L.M.J.A. Dassen.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 30 augustus 2005