ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2021

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/36358
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 augustus 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van een vreemdeling van Marokkaanse nationaliteit. Eiser, die zich al meer dan acht maanden in vreemdelingenbewaring bevond, stelde dat de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, onvoldoende inspanningen had geleverd om zijn uitzetting te bewerkstelligen. De rechtbank oordeelde dat verweerder na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 juli 2005 geen relevante activiteiten had ondernomen, ondanks dat er mogelijkheden waren om contact te leggen met het Marokkaanse consulaat. De rechtbank stelde vast dat de informatie die verweerder had verstrekt over de bereikbaarheid van het consulaat onjuist was, en dat er in augustus 2005 wel degelijk afspraken waren gemaakt met de consul.

De rechtbank oordeelde dat het voortduren van de bewaring in strijd was met het doel van de maatregel, en verklaarde het beroep gegrond. Eiser kreeg een schadevergoeding toegekend van € 1.155,--, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,--. De uitspraak benadrukt de verplichting van de overheid om zorg te dragen voor een zorgvuldige en voortvarende behandeling van vreemdelingenzaken, en dat onterecht voortduren van bewaring kan leiden tot schadevergoeding voor de betrokken vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 05/36358 VRONTN
Datum uitspraak: 24 augustus 2005
UITSPRAAK
op het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser]
geboren op [datum] 1981,
van Marokkaanse nationaliteit,
verblijvende in het huis van bewaring te Tilburg,
V-nummer [nummer] ,
eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Weber, advocaat te Amsterdam,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
gemachtigde: A. van de Burgt, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Eiser heeft tegen het voortduren van de bewaring op 11 augustus 2005 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 24 augustus 2005. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 De rechtbank stelt voorop dat het beroep tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd op 11 december 2004, laatstelijk bij uitspraak van 14 juli 2005 (AWB 05/29162) ongegrond is verklaard. Thans staat met inachtneming van het bepaalde in artikel 96, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) uitsluitend ter beoordeling of het voortduren van de bewaring sedert het sluiten van het onderzoek in die procedure rechtmatig is.
2.2 Eiser heeft in beroep aangevoerd dat verweerder op 10 augustus 2005 een voortgangsrapportage heeft ingezonden, maar dat de inhoud daarvan in het geheel niet verschilt van de voortgangsrapportage die verweerder in het kader van het vorige beroep heeft ingezonden. Verweerder heeft slechts twee stukken, te weten een telefoonnotitie en een proces-verbaal van gehoor, toegevoegd, naar welke gegevens verweerder echter al tijdens de behandeling van het vorige beroep had verwezen. Voorts heeft eiser in beroep aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu verweerder blijkens de voortgangsrapportage sedert de sluiting van het onderzoek van het laatste beroep geen enkele uitzettingshandeling heeft verricht. Daar komt bij dat eiser reeds op 17 december 2004 in persoon bij de Marokkaanse autoriteiten is gepresenteerd, zodat het onderzoek aldaar inmiddels bijna acht maanden gaande is. Nu eiser zich thans meer dan acht maanden in vreemdelingenbewaring bevindt, zijn zijn belangen om in vrijheid te worden gesteld thans zwaarder te achten dan het algemeen belang om eiser ter fine van uitzetting in bewaring te houden. In het licht van deze verzwaarde belangenafweging meent eiser dat van verweerder meer verwacht mag worden dan thans is ondernomen. Eiser meent dat verweerder in ieder geval zorgvuldiger had dienen te rappelleren door een op de persoon van eiser gericht rappel in plaats van een algemeen rappel. Voorts had verweerder de zaak van eiser op dossierniveau met de Marokkaanse autoriteiten dienen te bespreken en hiervan verslag dienen te doen in de voortgangsgegevens. Gelet op het voorgaande acht eiser verweerders handelwijze onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend.
2.3 Verweerder heeft ter zitting betoogd dat er in principe om de 2 weken mondeling wordt gerappelleerd bij het Marokkaans consulaat te ’s-Hertogenbosch, hetgeen in de periode van 8 juli 2005 tot 30 augustus 2005 niet mogelijk is, aangezien het Consulaat in deze periode voor presentaties en voor (informatie omtrent) de afgifte van een laissez-passer is gesloten. Informatie via de telefoon kan niet worden verkregen, omdat de consul afwezig is.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank moet worden vastgesteld dat verweerder na de sluiting van het onderzoek ter zitting op 8 juli 2005 (behandeling van het voorgaande vervolgberoep), onvoldoende relevante activiteiten heeft ondernomen ter uitzetting van eiser naar diens land van herkomst. De rechtbank overweegt in dat verband dat verweerder in de zaak 05/35107 schriftelijk heeft verklaard dat het Marokkaanse consulaat te ’s-Hertogenbosch in de maand augustus 2005 wegens vakantie in het geheel niet bereikbaar is, en voorts in voornoemde zaak heeft meegedeeld dat op 13 juli 2005 nog is gerappelleerd bij het Marokkaanse consulaat te ‘s-Hertogenbosch. Voorts is het de rechtbank ambtshalve bekend dat, anders dan verweerder uitdrukkelijk heeft verklaard, in de maand augustus 2005 afspraken zijn gemaakt met de (vice) consul van het Marokkaanse consulaat te ’s-Hertogenbosch aangaande een presentatie in persoon, en verweerder voor deze afwijkende informatie geen verklaring heeft kunnen geven.
Nu de bewaring een tijdelijke maatregel is met het doel de uitzetting te bewerkstelligen, acht de rechtbank, mede gelet op de omstandigheid dat eiser zich thans ruim acht maanden in vreemdelingenbewaring bevindt, het in strijd met het doel van de maatregel van inbewaringstelling dat verweerder in de periode van 8 juli 2005 tot 24 augustus 2005 in het geheel geen enkele uitzettingshandeling heeft verricht, terwijl dit, anders dan verweerder heeft verklaard, wel mogelijk is gebleken.
Gezien het voorgaande wordt geoordeeld dat verdere toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring bij afweging van alle daarbij betrokken belangen niet (langer) gerechtvaardigd is. Het beroep is derhalve gegrond. De inbewaringstelling dient te worden opgeheven,
2.5 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij opheffing van de maatregel beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. In verband hiermee moet worden vastgesteld per welke datum het voortduren van de bewaring onrechtmatig moet worden geacht. In dit kader moet de rechtbank, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vaststellen dat verweerder sinds de sluiting van het onderzoek ter zitting van het laatste vervolgberoep op 8 juli 2005, ten onrechte geen activiteiten meer heeft ontwikkeld. Gelet op het systeem van tweewekelijkse rappellen, is de rechtbank daarom van oordeel dat de bewaring onder de in deze zaak geldende omstandigheden vanaf 23 juli 2005 voor onrechtmatig moet worden gehouden.
2.6 Verweerders stelling dat de schadevergoeding tot nihil moet worden gematigd, in welk verband verweerder heeft verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 april 2005 (zaak nr. 200502366/1, JV 2005/233) volgt de rechtbank niet, nu er weliswaar geen sprake is van de vereiste actieve medewerking van eiser aan het onderzoek naar zijn identiteit en nationaliteit, maar anders dan in voormelde uitspraak, naar het oordeel van de rechtbank in casu geen sprake is van stelselmatige weigering aan zijn uitzetting mee te werken. De rechtbank laat voorts meewegen dat verweerder de uitzetting van eiser niet voortvarend ter hand heeft genomen, omdat verweerder niet bij het Marokkaans consulaat te Den Bosch heeft gerappelleerd terwijl dit, anders dan is gesteld, wel mogelijk is gebleken, dan wel andere uitzettingshandelingen heeft verricht. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank in voornoemde bijzondere omstandigheden aanleiding om de schadevergoeding tot de helft te matigen. Reden waarom de rechtbank, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht om eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe te kennen van 33 dagen á € 70,--, welk bedrag, gelet op het voorgaande wordt gematigd tot een schadevergoeding van € 1.155,--.
2.7 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van € 1.155,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 322,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2005 in tegenwoordigheid van mr. R.M. Teekens als griffier.
De voorzitter van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zutphen, beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding van € 1.155,--.
Aldus gedaan op door mr. R.G.J. Welbergen.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 24 augustus 2005