ECLI:NL:RBSGR:2005:AU2010

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 05/911
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige non-actiefstelling van directeur door werkgever

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 augustus 2005, staat de onzorgvuldige non-actiefstelling van de directeur van een vereniging centraal. Eiser, die sinds 7 oktober 2003 in dienst was als waarnemend directeur, werd op 5 juli 2005 op non-actief gesteld door gedaagde, de vereniging. Eiser vorderde in kort geding zijn wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn salaris. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde in strijd met haar verplichtingen als goed werkgever had gehandeld door eiser op non-actief te stellen zonder voldoende grond. De rechter stelde vast dat er geen bewijs was voor disfunctioneren van eiser en dat de non-actiefstelling een ingrijpende en diffamerende maatregel was. De rechter oordeelde dat eiser weer toegelaten moest worden tot zijn werkzaamheden en dat de door gedaagde ingetrokken volmacht hersteld moest worden. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de veroordeling voldeed. De kosten van het geding werden voor gedaagde vastgesteld op € 1.192,60. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die werkgevers in acht moeten nemen bij het nemen van ingrijpende maatregelen tegen werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2005,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 05/911 van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
procureur mr. E. Grabandt,
advocaat mr. R.J. Snip te Amsterdam,
tegen:
de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid [gedaagde],
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. H.C. Grootveld,
advocaat mr. D.J. Kap te Groningen.
Partijen worden hierna aangeduid als '[eiser]' en '[gedaagde]'.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 17 augustus 2005 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. [gedaagde] is een [beroepsorganisatie]. [gedaagde] is in 1954 opgericht en telt circa 3000 leden. Op het bureau van [gedaagde] zijn thans acht werknemers werkzaam. [gedaagde] heeft een bestuur. De voorzitter van het bestuur is [voorzitter bestuur] en de vice-voorzitter dan wel secretaris van het bestuur is [vice voorzitter/secretaris bestuur].
1.2. [eiser] is sinds 7 oktober 2003 voor bepaalde tijd en sinds 7 januari 2004 voor onbepaalde tijd in dienst bij [gedaagde] in de functie van (waarnemend) directeur. Het salaris van [eiser] bedraagt € 6.694,23 bruto per maand (exclusief dertiende maand en vakantietoeslag).
1.3. In de nieuwsbrief van [gedaagde] (12e jaargang, aflevering 1, februari 2004) heeft [voorzitter bestuur] onder meer het volgende meegedeeld: "(...) Het bestuur heeft de waarnemend directeur, de heer [eiser] verzocht om de functie te blijven vervullen. Tot ons genoegen is hij daartoe bereid. (...) Het is goed voor medewerkers, het bestuur en de commissies, maar ook voor alle leden en studenten dat het bureau nu weer met vaste hand wordt geleid.(...)"
1.4. In een addendum behorende bij de notitie inzake de toekomst van [gedaagde] van 26 augustus 2004 heeft [voorzitter bestuur] onder meer het volgende meegedeeld: "(...) Hij [eiser], toevoeging voorzieningenrechter] raakt echter van liever lede meer thuis in de [gedaagde]. Ik hecht er daarom aan uit te spreken - zoals ik bij andere gelegenheden al eerder deed - dat ik er vertrouwen in heb dat deze directeur het bestuur in de komende jaren goed zal kunnen ondersteunen bij de belangrijke ontwikkelingen die wij in gang moeten zetten. Ook ik heb het volste vertrouwen dat hij (...) op een goede wijze de medewerkers door het proces van de verzelfstandiging van de Academie kan leiden en tot goede afspraken kan komen (...) m.b.t. de diensten die vanuit het bureau van de vereniging aan de [Academie] moeten worden geleverd. (...)"
1.5. Op 12 november 2004 hebben [voorzitter bestuur] en [vice voorzitter/secretaris bestuur] een beoordelingsgesprek met [eiser] gevoerd.
1.6. Bij e-mail van 29 december 2004 heeft [vice voorzitter/secretaris bestuur] onder meer het volgende aan [eiser] meegedeeld: "(...) Ik stuur je hierbij (...) het verslag van het beoordelingsgesprek op 12 november 2004. Ik zou graag zien dat je het verslag doorneemt. Als je je met de inhoud kunt verenigen dan zouden we een door jou (voor gezien) getekend exemplaar willen ontvangen. Je eventuele opmerkingen kun je er bij zetten. Heel praktisch zou zijn als je morgen (...) het getekende exemplaar, eventueel voorzien van je opmerkingen, zou kunnen overhandigen. (...)"
1.7. Op enig moment heeft het bestuur van [gedaagde] de commissie [commissie] de volgende opdracht gegeven: "kom vóór 31 maart 2005 met voorstellen gericht op het bureau van [gedaagde] (...) in de vorm van:
1. Werkstroombeschrijvingen die betrekking hebben op de inrichting, afbakening en schriftelijke vastlegging van de verschillende werkprocessen (de administratieve organisatie) en de daaraan gekoppelde interne controle op de uitvoering en de voortgang van deze processen.
2. Een rapportage over:
- de gewenste omvang van de formatie van beide organisaties;
- de bijbehorende personele invulling;
- de digitalisering en inrichting van de financiële administraties;
- de leden- c.q. cursusadministratie;
- de inrichting van de automatiseringsomgeving (ICT);
- de ondersteuning door het bureau van [gedaagde] van het bestuur en de respectieve [gedaagde] commissies.
3. Een rapportage over de werkstroom communicatie & voorlichting en PR. (...)"
De commissie [commissie] heeft op 28 april 2005 een schriftelijk rapport opgesteld van dit onderzoek. Op pagina acht van het rapport onder 6 staat onder meer het volgende vermeld: "(...) Wil de directeur van [gedaagde] zijn verantwoordelijkheid voor zijn bureau kunnen dragen en daarop aangesproken worden door het bestuur van [gedaagde], dan mag het niet zo zijn dat bestuursleden van [gedaagde] buiten de directeur van het bureau van [gedaagde] om en zonder diens instemming eigenmachtig opdrachten verstrekken aan de medewerkers van het bureau van [gedaagde]. Gebeurt dit wel, dan kan de directeur niet meer worden aangesproken worden op zijn verantwoordelijkheden. Bovendien dient het bestuur van [gedaagde] zich te houden aan zijn eigen uitgangspunt van "willen sturen op afstand". Met dit standpunt valt het gedrag van het bestuur niet te rijmen wanneer het zich actief met uitvoerende administratieve processen van het bureau van [gedaagde] bemoeit. Niet alleen dat het bestuur hiermee principieel handelt in strijd met zijn eigen uitgangspunten, door deze aanpak schept het bestuur een schier onmogelijke situatie voor de medewerkers van het bureau van [gedaagde].(...)"
1.8. Bij faxbericht van 1 juli 2005 heeft [eiser] betreffende het verslag van het onder 1.5 bedoelde beoordelingsgesprek onder meer het volgende aan [vice voorzitter/secretaris bestuur] bericht: "(...) Hier het verslag zoals ik dat opstuurde per post (datum weet ik niet meer maar is lang geleden). Er zijn enkele kleine tekstuele wijzigingen aangebracht t.o.v. het origineel wat jij mij stuurde. (...) Graag ontvang ik een getekend exemplaar. (...)"
1.9. Bij brief van 5 juli 2005 heeft [vice voorzitter/secretaris bestuur] [eiser] onder meer het volgende meegedeeld: "(...) Op 5 juli 2005 is u namens het bestuur van [gedaagde] medegedeeld dat het bestuur de arbeidsovereenkomst met u wil beëindigen. Vooruitlopend op de verdere stappen die met betrekking tot deze beëindiging genomen gaan worden en de afspraken die met u gemaakt zouden kunnen worden, heeft het bestuur besloten u met onmiddellijke ingang te ontheffen van uw taken. (...)"
1.10. Het verslag van het beoordelingsgesprek met de handgeschreven zes tekstuele aanpassingen door [eiser] van 12 november 2004 is op 5 juli 2005 door [vice voorzitter/secretaris bestuur] ondertekend en aan [eiser] geretourneerd. Door [vice voorzitter/secretaris bestuur] is onderaan het verslag de volgende handgeschreven tekst toegevoegd: "Niet akkoord met de door [eiser] aangebrachte wijzigingen 1, 2, 4, 5 en 6. Usquert: 5 juli 2005 w.g. [vice voorzitter/secretaris bestuur] "
1.11. Bij brief van 6 juli 2005 heeft [eiser] het bestuur van [gedaagde] onder meer het volgende meegedeeld: "(...) Hierbij reageer ik kort op uw brief van 5 juli jl. waarin u aangeeft de arbeidsovereenkomst met mij te willen beëindigen. (...) U geeft niet aan wat de grondslag van uw voornemen is. Die grondslag is er ook niet. Een gegronde reden om tot een rechtsgeldige beëindiging van onze arbeidsovereenkomst te komen is niet aanwezig. Ik verzet mij daar dan ook tegen. (...)"
1.12. Bij brief van 11 juli 2005 heeft de advocaat van [gedaagde] [eiser] onder meer het volgende meegedeeld: "(...) Het bestuur van cliënte is tot de conclusie gekomen dat u als directeur niet zo heeft gefunctioneerd als het bestuur zich had voorgesteld. Derhalve is in de bestuursvergadering van 28 juni 2005 besloten om "niet door te gaan" met u als directeur. (...) Inmiddels heeft het bestuur een interim-directeur aangesteld die uw taken zo goed mogelijk gaat waarnemen. Een en ander betekent dat u op dit moment vrijgesteld bent om uw werkzaamheden voort te zetten. Daarnaast heeft het bestuur besloten tot intrekking van de verleende beperkte volmacht zulks met onmiddellijke ingang. Het bestuur streeft ernaar het dienstverband met u op korte termijn te beëindigen. (...)"
1.13. Op 16 augustus 2005 heeft [gedaagde] bij deze rechtbank, sector kanton, locatie 's-Gravenhage een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [eiser] op grond van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek ingediend.
Uit ambtshalve ingewonnen informatie bij de sector kanton, locatie 's-Gravenhage is gebleken dat de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek plaatsvindt op 6 oktober 2005.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
[eiser] vordert na wijziging van eis -zakelijk weergegeven- [gedaagde]:
I. op straffe van een dwangsom te veroordelen om eiser binnen 24 uur na de betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden;
III. te veroordelen tot doorbetaling aan [eiser] van het salaris van € 6.694,23 bruto per maand te vermeerderen met 8,33% vakantiebijslag en overige emolumenten, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening totdat de arbeidsovereenkomst op rechtsgeldige wijze is beëindigd en de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek.
Daartoe voert [eiser] het volgende aan.
Per 7 oktober 2003 is [eiser] op verzoek van het bestuur van [gedaagde] in dienst getreden als waarnemend directeur. Er waren problemen tussen de vertrekkende directeur en het bestuur en [eiser] zag het als een mooie taak de rust bij [gedaagde] weer terug te laten keren. Binnen korte tijd wist [eiser] zich in te werken in de wereld van [zijn werkgever] en kreeg hij steeds meer greep op het reilen en zeilen van [gedaagde]. Hij wist zijn functie als (waarnemend) directeur een goede invulling te geven. In november 2003 heeft dit geleid tot een gesprek over een dienstverband voor onbepaalde tijd. [eiser] functioneerde goed. Bij [gedaagde] keerde de rust terug en onder de goede leiding van [eiser] wist [gedaagde] zich steeds beter te profileren. Het bestuur sprak herhaaldelijk zijn waardering uit over (het functioneren van) [eiser]. Ook tijdens het enige beoordelingsgesprek dat met [eiser] op 12 november 2004 gehouden is gaf het bestuur aan dat [eiser] op de goede weg was. Van enige twijfel over de geschiktheid van [eiser] was geen sprake. [eiser] was verbijsterd toen hem op 5 juli jl. werd meegedeeld dat het bestuur niet met hem verder wilde en hij onmiddellijk van zijn taken werd ontheven. [gedaagde] heeft geen enkele (rechts)grond aangevoerd voor de diffamerende ontheffing van taken. De beweegredenen van het bestuur die daartoe hebben geleid zijn onduidelijk. Het besluit van het bestuur is gebaseerd op drijfzand. [eiser] verzet zich tegen de ontheffing van zijn taken en de voorgenomen beëindiging van het dienstverband. De op non-actiefstelling is onnodig grievend en diffamerend. [eiser] heeft zijn werk altijd met plezier en toewijding gedaan en wil dat blijven doen. [gedaagde] draait onder leiding van [eiser] goed en heeft de wijze van leiding geven door [eiser] hard nodig. [eiser] heeft er belang bij om zo spoedig mogelijk weer tot zijn werkzaamheden te worden toegelaten.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Tegenover de betwisting door [eiser] heeft (het bestuur van) [gedaagde] niet aannemelijk gemaakt dat zij in de periode voorafgaand aan 5 juli 2005 heeft laten blijken dat zij ontevreden was over het functioneren van [eiser]. Sterker nog, tot en met augustus 2004 heeft het bestuur van [gedaagde] zich lovend over [eiser] uitgelaten (zie onder 1.3 en 1.4). In het verslag van het -enige- beoordelingsgesprek dat op 12 november 2004 met [eiser] is gehouden staat over de visie van [gedaagde] over het functioneren van [eiser] niets. In dat verslag wordt slechts de visie van [eiser] zelf over zijn functioneren, de organisatie, het personeel en het managementteam van [gedaagde] weergegeven. Een van de gemaakte afspraken is dat er in juni of juli 2005 een nieuw gesprek zal plaatsvinden, hetgeen niet is gebeurd. Het verslag met de door [eiser] geplaatste zes opmerkingen is pas op 5 juli 2005, derhalve acht maanden nadat het gesprek heeft plaatsgevonden, door [vice voorzitter/secretaris bestuur] ondertekend en aan [eiser] geretourneerd met daarbij de opmerking dat hij het niet eens is met de door [eiser] aangebrachte wijzigingen (zie onder 1.10). Door [gedaagde] is niet betwist dat zij de oorspronkelijke versie van het verslag is kwijtgeraakt. In het als productie 15 door [eiser] overgelegde beoordelingsverslag staat onderaan de zin "Op de vraag van [eiser] of hij op de goede weg is om zijn functie op professionele (...) in te vullen heeft het bestuur bevestigd dat het de goede richting op gaat.". Dit is de enige passage in het verslag waaruit iets over de mening van [gedaagde] over het functioneren van [eiser] kan worden afgeleid. Bij die zin heeft [vice voorzitter/secretaris bestuur] echter opgemerkt dat hij daarmee niet akkoord is, nu deze niet in het oorspronkelijke verslag heeft gestaan en toegevoegd is door [eiser]. Wat daar verder ook van zij, ook die zin of het weglaten daarvan leidt niet tot de conclusie dat [eiser] disfunctioneert.
3.2. Uit het door de commissie [commissie] opgemaakte rapport van 28 april 2005 (overgelegd door [eiser] als productie 18) kan, in tegenstelling tot hetgeen [gedaagde] beweert evenmin worden afgeleid dat [eiser] niet functioneerde. In het rapport worden met name de werkprocessen bij [gedaagde] beschreven. Voorts kan uit de passage op pagina 8 (zie onder 1.7) worden afgeleid dat de commissie heeft vastgesteld dat door de huidige manier waarop het bestuur 'bestuurt' de feitelijk leidinggevende positie van de directeur van [gedaagde] bemoeilijkt wordt. Op pagina 13 onder 2.2.1 van het rapport wordt onder meer in het algemeen de functie 'directeur bureau' besproken. De conclusie van de commissie [commissie] op dat punt luidt: "Het bestuur zal duidelijkheid moeten verschaffen hoe het met de huidige directeur van het bureau [gedaagde] op afstand wil werken, welke zijn taken zijn/zullen worden die hij zelfstandig moet uitvoeren." Het enige dat hieruit valt te concluderen is dat er kennelijk onduidelijkheid bestaat over de taakverdeling tussen het bestuur en de directeur. In de visie van [commissie] ligt het op de weg van het bestuur die duidelijkheid te verschaffen. Gelet op de inhoud van genoemd rapport is het onbegrijpelijk dat in de door [gedaagde] als productie 24 overgelegde ongedateerde aanvullende rapportage door de voorzitter van de commissie [commissie], [voorzitter commissie], staat vermeld: "(...) 2. Er is sprake van unanimiteit met betrekking tot het niet (goed) functioneren van de directeur van de [gedaagde]. Voor alle partijen is het wenselijk om zo spoedig mogelijk een besluit tot vertrek kenbaar te maken. (...)" Ter zitting is duidelijk geworden dat die aanvullende rapportage gemaakt is naar aanleiding van gesprekken die [commissie] met de bestuursleden in de periode vanaf 10 mei 2005 tot medio juni 2005 heeft gevoerd. In de aanvullende rapportage is echter op geen enkele manier toegelicht waaruit het niet (goed) functioneren van [eiser] bestaat, terwijl in het rapport zelf daarover in het geheel niet wordt gerept. Aan die aanvullende rapportage wordt derhalve voorbijgegaan.
3.3. Ter zitting heeft [vice voorzitter/secretaris bestuur] gesteld dat er voor 5 juli 2005 diverse gesprekken met [eiser] en zijn partner zijn gevoerd over diens disfunctioneren en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Uit geen enkel schriftelijk stuk blijkt dat die gesprekken zijn gevoerd en door [eiser] is een en ander uitdrukkelijk betwist. [gedaagde] heeft haar stelling daaromtrent derhalve onvoldoende aangetoond. Door [gedaagde] zijn nog overgelegd 'Aantekeningen over [eiser]' van 19 juli 2005 van [voorzitter bestuur] (productie 25), 'Punten met betrekking tot het disfunctioneren van [eiser].' van 20 juli 2005 afkomstig van [vice voorzitter/secretaris bestuur] (productie 26) en een schrijven van 19 juli 2005 van [bestuurslid] aan [vice voorzitter/secretaris bestuur] met verwijten van [bestuurslid] aan [eiser]. Die stukken dateren alle van ná de datum waarop [eiser] op non-actief is gesteld, terwijl niet is gebleken dat het daarin vermelde met [eiser] voor 5 juli 2005 besproken is. Die stukken kunnen dan ook niet beschouwd worden als grond voor het genomen besluit om [eiser] op non-actief te stellen.
3.4. Uit al het voorgaande volgt dat [gedaagde] uiterst onzorgvuldig en derhalve in strijd met haar verplichting zich als een goed werkgever te gedragen heeft gehandeld door [eiser] op 5 juli 2005 op non-actief te stellen. Van enige grond voor een dergelijke ingrijpende en diffamerende maatregel is in dit kort geding onvoldoende gebleken. [gedaagde] is derhalve gehouden [eiser] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden als directeur van [gedaagde]. Deze toewijzing van de gevorderde wedertewerkstelling brengt mee dat de door het bestuur van [gedaagde] bij brief van 11 juli 2005 ingetrokken beperkte volmacht van [eiser] hersteld moet worden. Dat een en ander zal leiden tot een onverkwikkelijke situatie, onder meer gelet op het feit dat [gedaagde] kort na 5 juli 2005 een interim-directeur heeft aangesteld, dient voor rekening van [gedaagde] te komen. Niet uit te sluiten valt dat partijen met elkaar in onderhandeling zullen treden, hetgeen reden vormt om de termijn waarop [eiser] wedertewerkgesteld moet worden als volgt zal worden verruimd. De gevorderde dwangsom zal per dag alsmede gematigd en gemaximeerd worden toegewezen.
3.5. Er zal worden bepaald dat de op te leggen dwangsom vatbaar is voor matiging door de rechter, voor zover handhaving daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn, zulks mede in aanmerking genomen de mate waarin aan de veroordeling is voldaan, de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid daarvan.
3.6. Door [eiser] is niet weersproken dat [gedaagde] vanaf 5 juli 2005 het salaris aan [eiser] steeds heeft doorbetaald. Ter zitting heeft [gedaagde] bovendien meegedeeld van plan te zijn het salaris tot aan de beëindiging van het dienstverband door te blijven betalen.
Dit leidt ertoe dat de gevorderde doorbetaling van het salaris moet worden afgewezen.
3.7. [gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
veroordeelt [gedaagde] om [eiser] binnen drie (werk)dagen na betekening van dit vonnis toe te laten tot zijn werkzaamheden als directeur bij [gedaagde] en hem daartoe toegang te verschaffen tot de kantoorgebouwen van [gedaagde], alsmede om eveneens binnen drie (werk)dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] (weer) een beperkte volmacht om rechtshandelingen namens [gedaagde] te verrichten te verlenen;
bepaalt dat [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 1000,-- voor iedere dag dat zij nalaat aan deze veroordeling gevolg te geven, met een maximum van € 100.000,--;
bepaalt dat bovenstaande dwangsom vatbaar is voor matiging op de wijze zoals onder 3.5 is vermeld;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.192,60, waarvan € 816,-- aan salaris procureur, € 291,-- aan griffierecht en € 85,60 aan dagvaardingskosten;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 26 augustus 2005 in tegenwoordigheid van de griffier.
AH