ECLI:NL:RBSGR:2005:AU1486

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 augustus 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/32201
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitzetting van Congolese vreemdeling en voortduring van bewaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 augustus 2005, staat de vraag centraal of er voldoende zicht op uitzetting bestaat voor een Congolese vreemdeling die in bewaring is gesteld. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. W.A. Venema, is op 12 april 2005 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Eerder, op 2 mei 2005, had de rechtbank een beroep tot opheffing van de bewaring ongegrond verklaard. De vreemdeling heeft op 15 juli 2005 opnieuw beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, waarbij ook om schadevergoeding is verzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat gedwongen uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo (DRC) zijn opgeschort in verband met een onderzoek naar vertrouwelijke gegevens van uitgeprocedeerde asielzoekers. Dit onderzoek zou in september 2005 worden afgerond. De rechtbank oordeelt dat de opschorting van uitzettingen niet betekent dat er geen zicht op uitzetting meer is. De rechtbank benadrukt dat de resultaten van het onderzoek op korte termijn worden verwacht en dat de duur van de bewaring nog niet zodanig is dat het belang van de vreemdeling zwaarder weegt dan het belang van de staat bij voortduring van de bewaring.

De rechtbank concludeert dat er vooralsnog voldoende perspectief op uitzetting bestaat en dat de voortzetting van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat dit alleen kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, wat in dit geval niet is gebeurd. De rechtbank verklaart het beroep tegen de bewaring ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
sector bestuursrecht
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer : AWB 05/32201
Datum uitspraak: 15 augustus 2005
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106
van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1970 en van Congolese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Rotterdam (detentieboot Reno), hierna te noemen: de vreemdeling,
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 8 augustus 2005.
De vreemdeling is niet verschenen, doch is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde,
mr. W.A. Venema, advocaat te Rijsbergen.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde C.M.E. Bakker.
I. PROCESVERLOOP
Op 12 april 2005 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van de rechtbank, zittinghoudende te ’s-Hertogenbosch, van 2 mei 2005, is het eerste beroep, strekkende tot opheffing van de vreemdelingenbewaring, ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 15 juli 2005 is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 18 juli 2005 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van de vreemdeling heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van 20 juli 2005.
De rechtbank heeft op 25 juli 2005 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
II. OVERWEGINGEN
Ter beoordeling ligt thans de vraag voor of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van de vreemdeling en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
Namens de vreemdeling is - kort weergegeven - aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn.
De rechtbank overweegt als volgt.
Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat wordt uitgegaan van de Congolese nationaliteit van de vreemdeling en dat op 6 juni 2005 een voorpresentatie heeft plaatsgevonden bij de Unit Facilitering Terugkeer (UFT) van verweerder. In verband met het onderzoek naar vertrouwelijke gegevens van uitgeprocedeerde Congolese asielzoekers, zijn gedwongen uitzettingen naar de Democratische Republiek Congo (DRC) opgeschort. Ter zitting is namens verweerder medegedeeld dat het onderzoeksrapport in september 2005 wordt verwacht. Aan de hand daarvan zal worden bezien of de gedwongen uitzettingen naar de DRC kunnen worden hervat. Verweerder ziet geen aanleiding hangende de uitkomst van het hiervoor bedoelde onderzoek de bewaring van de vreemdeling op te heffen.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de opschorting van gedwongen uitzettingen naar de DRC als zodanig niet de conclusie wettigt dat zicht op uitzetting van de vreemdeling naar de DRC is komen te ontbreken. De rechtbank acht hierbij van belang dat de resultaten van voornoemd onderzoek thans op korte termijn zijn te verwachten en voorts dat de bewaring van de vreemdeling nog niet van zodanige duur is, dat diens belang bij invrijheidsstelling reeds thans zwaarder zou moeten wegen dan het belang van verweerder bij het laten voortduren daarvan.
Gelet op het voorgaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank vooralsnog voldoende zicht op uitzetting.
Ook overigens is de rechtbank van oordeel, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting, dat de voortduring van de bewaring niet in strijd is met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
Het namens de vreemdeling ingediende verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen, nu ingevolge artikel 106 van de Vw 2000 een dergelijk verzoek kan worden toegewezen indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel wordt opgeheven, hetgeen in casu niet het geval is.
Voor een veroordeling van één der partijen in de door de andere partij gemaakte kosten bestaat geen aanleiding.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier op 15 augustus 2005.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: