RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
meervoudige kamer
regnr.: Awb 05/21171 VRONTN CM
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
inzake: A ,
geboren op [...] 1972,
van Iraakse nationaliteit,
alias A,
geboren op [...] 1972,
van Libanese nationaliteit,
alias A,
geboren op [...] 1972,
van Iraakse nationaliteit,
alias A,
geboren op [...] 1972,
van Iraakse nationaliteit,
alias A,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg,
Justitienummer: 9703.10.4049,
eiser,
gemachtigde: mr. H.K. Jap-A-Joe, advocaat te Utrecht;
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
vertegenwoordigd door R.L.F. Zandbelt,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Op 20 januari 2005 is eiser met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld (op grond van artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 21 januari 2005 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 februari 2005.
Bij uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Almelo, van 11 februari 2005 is het beroep ongegrond verklaard.
Eiser heeft bij schrijven van 18 februari 2005 hoger beroep ingesteld tegen die uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft bij uitspraak van 3 mei 2005 het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van 11 februari 2005 vernietigd en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
Bij brief van 18 mei 2005 heeft verweerder gereageerd op hetgeen is overwogen in voornoemde uitspraak van de ABRS.
Bij brief van 27 mei 2005 heeft eiser hierop gereageerd.
Partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht, waarna de rechtbank heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek is gesloten.
Bij haar uitspraak van 3 mei 2005 heeft de ABRS geoordeeld dat de staandehouding van eiser onrechtmatig is geweest en voorts overwogen dat de onrechtmatigheid van de staandehouding de daaropvolgende inbewaringstelling, indien aan alle in de wet gestelde vereisten daarvoor is voldaan, eerst onrechtmatig maakt, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De ABRS heeft daarbij bepaald dat het aan de minister is om zodanige belangen te stellen, dat de rechtbank de minister daartoe alsnog in de gelegenheid dient te stellen en eiser de mogelijkheid moet bieden daarop te reageren.
Verweerder heeft zich, hiertoe door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde zwaarder dient te wegen dan de individuele belangen van eiser. Voor de belangenafweging verwijst verweerder naar de gronden zoals opgenomen in de maatregel van bewaring d.d. 20 januari 2005, waarin het belang van de openbare orde nog is aangevuld met het belang van de nationale veiligheid.
Eiser stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat, nu verweerder geen incidenteel appel heeft ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank waarin zij heeft geoordeeld dat eiser niet in bewaring kan worden gesteld op grond van de nationale veiligheid, verweerder dit belang niet langer kan aanvoeren.
Ten aanzien van de openbare orde belangen die verweerder stelt, merkt eiser op dat het ontvangen van bijstand te licht is om de bewaring te rechtvaardigen. Ook het gebruik van een alias is, al dan niet in combinatie met het ontvangen van een uitkering, onvoldoende zwaarwegend om de bewaring te rechtvaardigen. Voor het overige verwijst eiser naar hetgeen hij in eerste instantie in beroep heeft aangevoerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat er in casu geen sprake is van een redelijke verhouding tussen de met de bewaring gediende belangen enerzijds en de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen anderzijds. De rechtbank heeft het volgende bij haar beoordeling betrokken.
Eiser is door de onrechtmatige staandehouding ernstig in zijn belangen geschaad. Daarbij dient te worden meegewogen dat eiser ten tijde van de staandehouding in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, hier al geruime tijd woont, nimmer is veroordeeld en niet onderworpen is aan strafvervolging.
Verweerder dient derhalve zwaarwegende belangen aan te voeren.
Het door verweerder aangevoerde belang van de nationale veiligheid kan naar het oordeel van de rechtbank niet in deze belangenafweging worden betrokken. In haar uitspraak van 11 februari 2005 heeft de rechtbank met betrekking tot de grond dat het belang van de nationale veiligheid de inbewaringstelling vordert immers het volgende overwogen:
“(…)De rechtbank is met eiser van oordeel dat niet uit het dossier blijkt dat sprake is van de in A5/5.3.3.2 Vc 2000 genoemde bijzondere aanwijzing van de Minister. Anders dan verweerder ter zitting heeft aangevoerd is de rechtbank van oordeel dat de desbetreffende AIVD-rapporten niet als zodanig kunnen worden aangemerkt. Daar ook overigens niet is gebleken van een dergelijke aanwijzing is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in bewaring gesteld kan worden op de grond dat de nationale veiligheid de inbewaringstelling vordert.(…)”
Verweerder heeft geen incidenteel appel ingesteld tegen dit oordeel, zodat dit in rechte is komen vast te staan. Nu de bedoelde grond niet ten grondslag kon worden gelegd aan de bewaring is de rechtbank van oordeel dat deze evenmin in de vorm van een belang in de belangenafweging meegewogen kan worden.
De resterende door verweerder gestelde belangen die bij de belangenafweging betrokken dienen te worden zijn het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan en het gebruik van aliassen. Deze belangen acht de rechtbank niet van bijzonder zwaarwegende aard, zodat zij niet opwegen tegen de individuele belangen van eiser.
Het beroep is gelet op het voorgaande gegrond.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om eiser ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van € 70,-- per dag voor de dagen die eiser vanaf 20 januari 2005 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van € 9.310,- (133 x € 70,--) zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aan-leiding verweerder te veroorde-len tot vergoeding van de door de eiser gemaakte proceskosten in eerste instantie en in hoger beroep ad € 1.288,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de bijstand ter zitting, 1 punt voor het hoger beroepschrift en 1 punt voor de reactie na terugverwijzing), onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtsper-soon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van € 9.310,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 1.288,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gewezen door mr. E.H.T. Rademaker, voorzitter, mr. J.H. Keuzenkamp en mr. H.W.H. Oude Aarninkhof, rechters, en in het openbaar uitgesproken door mr. E.H.T. Rademaker in tegenwoordigheid van J.M. van der Stouwe als griffier op 2 juni 2005
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 2 juni 2005
De voorzitter van de rechtbank ’s-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 9.310,--, nu deze toekenning onherroepelijk is geworden. Met de uitbetaling wordt de griffier van deze rechtbank belast.
Aldus gedaan op 2 juni 2005 door mr. E.H.T. Rademaker