Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 05 / 29842 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 29841 (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1988, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Opvangcentrum B, verzoeker,
gemachtigde: mr. J.C.E. Hoftijzer, advocaat te Zaandam, ter zitting vertegenwoordigd door mr. B.J.P.M. Ficq, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 4 februari 2003 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 9 september 2003 (hierna: het eerdere asielbesluit) afgewezen. Verweerder heeft in het besluit tevens geweigerd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Verzoeker heeft tegen het besluit op 1 oktober 2003 beroep ingesteld. Deze rechtbank, nevenzittingsplaats Maastricht heeft het beroep bij uitspraak van 4 november 2003 niet-ontvankelijk verklaard.
1.2 Verzoeker heeft op 27 juni 2005 wederom een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 1 juli 2005 afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit op 2 juli 2005 beroep ingesteld.
1.3 Verzoeker heeft op 2 juli 2005 een bezwaarschrift ingediend tegen het niet ambtshalve beslissen over aanspraak op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling.
1.4 Verzoeker heeft op diezelfde datum gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 12 juli 2005. Verzoeker is vertegenwoordigd door mr. Ficq voornoemd. Verweerder is niet verschenen.
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verweerder is niet ter zitting verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. In het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet voor de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt, aangezien de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van verzoeker definitief is afgewezen en verzoeker aan de onderhavige aanvraag geen nieuwe feiten en omstandigheden ten grondslag heeft gelegd die tot heroverweging van het eerdere besluit zouden kunnen leiden.
2.6 Verzoeker heeft ter onderbouwing van de onderhavige aanvraag verwezen naar zijn asielrelaas in de eerdere asielprocedure. Hij erkent dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding kunnen zijn voor een andere beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niettemin belang heeft bij het beroep en daartoe het volgende betoogd. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen het feit dat verweerder in het bestreden besluit niet ambtshalve heeft beoordeeld of verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling. Verzoeker is nog steeds minderjarig en voor hem is thans geen adequate opvang in Nigeria mogelijk. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verzoeker aldus, dat de omstandigheid dat geen sprake meer is van adequate opvang gelet op jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, geen rol kan spelen bij de beantwoording van de vraag of verzoeker in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning, omdat de omstandigheid dat sprake is van adequate opvang voor verzoeker bepalend is geweest voor het eerdere (asiel)besluit, dat in rechte onaantastbaar is geworden. Verzoeker kan de omstandigheid dat voor hem geen adequate opvang in Nigeria (meer) aanwezig is dus uitsluitend in de onderhavige asielprocedure naar voren brengen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6 Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.8 Het toetsingskader voor de rechter van een beslissing op een herhaalde aanvraag wordt bepaald door artikel 4:6 Awb. De rechter dient te beoordelen of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden en behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden en behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan dan is niettemin geen sprake van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden die een hernieuwde rechterlijke beoordeling rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.9 Niet in geschil is dat verzoeker aan zijn tweede asielaanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd derhalve met een beroep op artikel 4:6, tweede lid, Awb mogen afwijzen.
2.10 Anders dan verzoeker heeft gesteld, kan de omstandigheid dat voor hem geen adequate opvang in Nigeria (meer) aanwezig zou zijn aan de orde worden gesteld in de aanhangige bezwaarprocedure en de eventuele daaropvolgende beroepsprocedure, aangezien deze omstandigheid niet is betrokken bij de beoordeling van de onderhavige asielaanvraag. Naar het oordeel van de rechtbank komt deze omstandigheid dan ook niet onherroepelijk vast te staan door het onherroepelijk worden van de afwijzing van de aanvraag van 27 juni 2005 van een verblijfsvergunning asiel.
2.11 Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de onderhavige aanvraag terecht heeft afgewezen onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit, nu verzoeker aan de aanvraag geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden ten grondslag heeft gelegd.
2.12 Uit het vorenstaande volgt dat verweerder de aanvraag binnen de ac-procedure heeft kunnen afwijzen. De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.13 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.14 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van de Merwe, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 19 juli 2005, in tegenwoordigheid van mr. A.P.M. van Dullemen als griffier.
Afschrift verzonden op : 26 juli 2005
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.