ECLI:NL:RBSGR:2005:AU1162

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/2339 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.M. Mollee
  • W. Goederee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsuitkering wegens niet-nakoming inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 juli 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Eiseres ontving sinds 1 maart 1989 een bijstandsuitkering op basis van de Algemene Bijstandswet (Abw). In 2003 ontstond er onduidelijkheid over haar financiële situatie, met name over een bijschrijving van € 4.000 op haar bankrekening. Verweerder stelde dat eiseres haar inlichtingenplicht niet naar behoren was nagekomen, wat leidde tot opschorting en intrekking van haar bijstandsuitkering. Eiseres betwistte dit en voerde aan dat zij lijdt aan een psychische aandoening die haar belemmert in het nakomen van haar verplichtingen.

De rechtbank oordeelde dat eiseres niet in staat was om tijdig de noodzakelijke gegevens te verstrekken en dat haar verklaringen tegenstrijdig en ongeloofwaardig waren. Ondanks haar psychische aandoening, werd eiseres verantwoordelijk gehouden voor het niet nakomen van de inlichtingenplicht. De rechtbank verwees naar eerdere jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, waarin werd gesteld dat ook bij psychische problemen de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van informatie kan blijven bestaan. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van verweerder tot opschorting en intrekking van de bijstandsuitkering op goede gronden waren genomen.

Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Eiseres heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/2339 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag (voorheen: de Commissie Sociale Zekerheid), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 16 januari 1997 is aan eiseres, na herbeoordeling van haar lopende uitkering ingevolge de Algemene Bijstandswet, met ingang van 1 januari 1997 een uitkering in het kader van de Algemene bijstandswet (hierna: Abw) toegekend.
Bij besluit van 4 september 2002 is aan eiseres met ingang van 8 april 2002 bijzondere bijstand toegekend in de kosten van thuishulp.
Bij besluit van 22 augustus 2003 is de uitbetaling van de (algemene en de bijzondere) bijstand stopgezet.
Bij besluit van 8 september 2003 heeft verweerder het recht van eiseres op algemene bijstand met ingang van 1 september 2003 opgeschort.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder het recht van eiseres op bijzondere bijstand met ingang van 1 september 2003 opgeschort.
Bij besluit van 23 september 2003 heeft verweerder met ingang van 1 september 2003 het recht van eiseres op algemene bijstand ingetrokken.
Bij afzonderlijk besluit van dezelfde datum heeft verweerder met ingang van 1 september 2003 het recht van eiseres op bijzondere bijstand ingetrokken.
Eiseres heeft bij brieven van 8 oktober 2003 afzonderlijke bezwaarschriften ingediend tegen het besluit van 8 september 2003 om het recht op algemene bijstand op te schorten, respectievelijk de besluiten van 23 september 2003, inhoudende de intrekking van het recht op algemene en bijzondere bijstand.
De gemachtigde van eiseres is op de hoorzitting van 2 maart 2004 verschenen voor het geven van een toelichting op de bezwaarschriften.
Bij besluit van 22 maart 2004, verzonden op 19 april 2004, heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Bij brief van 25 mei 2004, van gronden voorzien bij brief van 1 juli 2004, heeft eiseres beroep ingesteld tegen dat besluit (hierna: het bestreden besluit).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 31 mei 2005 een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 30 juni 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is niet in persoon ter zitting verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde mr. M. Bonsen-Lemmers, advocaat te Den Haag. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.
Wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. Het bestreden (primaire) besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het bezwaarschrift vóór de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
In artikel 65 Abw is bepaald dat de belanghebbende aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.
In artikel 69, eerste lid, van de Abw is bepaald dat, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, burgemeester en wethouders het recht op bijstand opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Als de belanghebbende, in het geval bedoeld in het eerste lid, het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekken burgemeester en wethouders ingevolge het vierde lid van artikel 69 na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Ingevolge artikel 69, vijfde lid, van de Abw, kunnen burgemeester en wethouders, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Standpunten van partijen
Verweerder heeft zich - kort gesteld en samengevat - in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht niet naar behoren is nagekomen. De door haar verstrekte informatie met betrekking tot het (behoorlijk hoge) saldo van haar bankrekening alsmede de kasstortingen daarop, is namelijk onvoldoende om nog langer het recht op bijstand te kunnen bepalen, hetgeen aanleiding is geweest om, nadat eiseres de geboden hersteltermijn van veertien dagen ongebruikt heeft laten verstrijken, het recht bijstand op te schorten. Verweerder houdt eiseres, ondanks haar psychische aandoening volledig verantwoordelijk voor het nakomen van de inlichtingenplicht. Daartoe heeft verweerder verwezen naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: CRvB) van 4 april 1995, gepubliceerd in RSV 1995, 281.
Na het ongebruikt verstrijken van de hersteltermijn, heeft verweerder het recht van eiseres op algemene en bijzondere bijstand, onder toepassing van artikel 69, vierde lid, van de Abw, met ingang van 1 september 2003 ingetrokken.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit het volgende ingebracht. Ten onrechte is verweerder ervan uitgegaan dat zij haar inlichtingenplicht heeft geschonden. Zij heeft binnen de door verweerder geboden termijn om dit verzuim te herstellen gereageerd en een verklaring met betrekking tot het saldo op haar bankrekening afgelegd. Dat verweerder daarbij de nodige tegenstrijdigheden in haar verklaringen en gedragingen heeft geconstateerd, leidt niet tot de conclusie dat zij de hersteltermijn ongebruikt heeft laten verstrijken. Eiseres zegt naar beste vermogen op de haar gestelde vragen te hebben geantwoord. Zij lijdt namelijk aan een impulsstoornis met vermoeden van nagebootste stoornis alsmede een borderline persoonlijkheidsstoornis, waardoor zij ideeën en gedachten ontwikkelt die niet met de werkelijkheid overeenkomen. Zij is daardoor niet in staat een goede weergave van de objectieve werkelijkheid te geven.
Verweerder heeft in het bestreden besluit onvoldoende rekening gehouden met dit ziektebeeld. Zonder enig nader onderzoek is verweerder hieraan ongemotiveerd voorbij gegaan, daarbij - onder verwijzing naar niet relevante jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep - vasthoudend aan het standpunt dat de gedragingen van eiseres in strijd zijn met het bijstandsregime. Zij is niet in staat om haar uitkering te beheren of om verweerder inlichtingen te verschaffen die hij nodig acht voor de vaststelling van het recht op bijstand. Het dossier biedt hiervoor voldoende aanknopingspunten. Zo beheren de ouders van eiseres sedert de jaren tachtig haar financiën en heeft zij jarenlang geen inzage gehad in de transacties op haar bankrekeningen.
Oordeel van de rechtbank
Beoordeeld dient te worden of verweerder de besluiten tot opschorting en intrekking van de (algemene en bijzondere) bijstandsuitkering van eiseres op goede gronden heeft gehandhaafd.
Voor de beantwoording van die vraag is bepalend of eiseres in de periode hier van belang op verwijtbare wijze tekort geschoten is in de nakoming van de uit hoofde van artikel 65, eerste lid, van de Abw, op haar rustende inlichtingenplicht.
De rechtbank daartoe overweegt het volgende.
Vastgesteld wordt dat eiseres van verweerder sinds 1 maart 1989 een (algemene) bijstandsuitkering ontvangt. Met ingang van 8 april 2002 is aan haar bovendien bijzondere bijstand in de kosten van thuishulp toegekend.
Ter vaststelling van het recht op bijstand is eiseres ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw, gehouden uit eigen beweging of, zoals in dit geval, desgevraagd verweerder van alle relevante feiten en omstandigheden mededeling te doen. Tijdens het heronderzoek van augustus 2003 is onduidelijkheid ontstaan omtrent een bijschrijving op de Postbankrekening van eiseres van ? 4.000,00. Dit bedrag is na de bijschrijving direct doorgestort op rekening van [betrokkene]. Om opheldering gevraagd, verklaarde eiseres dat zij in mei 2002 een bedrag van € 7.000,00 van haar moeder had geleend en dat zij daarop door middel van kasstortingen op een Rabobankrekening afloste. De afschriften van die rekening zouden naar haar moeder worden gestuurd. De bedoelde bankrekening bleek echter de spaarrekening van eiseres te zijn. Op 27 mei 2003 is het bewuste bedrag van die rekening naar haar lopende Postbankrekening overgemaakt. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de verklaring met betrekking tot de lening niet erg geloofwaardig moet worden geacht. Van de overige geconstateerde stortingen kon eiseres, zo blijkt uit het dossier, evenmin een geloofwaardige verklaring geven. De rechtbank stelt vervolgens vast dat [betrokkene], van wie eiseres aanvankelijk heeft verklaard dat dit haar moeder was, daarna een vriend van haar moeder, naar alle waarschijnlijkheid de vriend van eiseres is. Vast is komen te staan dat hij zich in de maanden oktober 2003 en november 2003 veelvuldig in de woning van eiseres heeft opgehouden. De resultaten van verweerders bijzonder onderzoek in die maanden hebben dit genoegzaam aangetoond.
De rechtbank stelt vast dat eiseres niet in staat is gebleken verweerder desgevraagd tijdig de voor de vaststelling van het recht op bijstand noodzakelijke gegevens te verstrekken. Ook na geboden hersteltermijn is eiseres daarin niet geslaagd. Zij heeft verweerders vragen niet op plausibele en eenduidige wijze weten te beantwoorden. De door haar afgelegde verklaringen zijn tegenstrijdig, ongeloofwaardig of vaag. Naar het oordeel van de rechtbank is zij hiermee de op haar rustende inlichtingenverplichting van artikel 65, eerste lid, van de Abw, niet naar behoren nagekomen. Dit wordt door eiseres ook niet met zoveel woorden betwist. Zij heeft aangegeven aan een psychische aandoening te lijden, waardoor zij daartoe ook niet in staat is. Zij heeft naar beste vermogen getracht verweerder ter wille te zijn.
Voor zover eiseres hiermee heeft willen aangeven dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van haar gedrag, wordt dat standpunt door de rechtbank niet gedeeld. Daartoe wordt - onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 4 april 1995 (RSV 1995, 281) - overwogen dat indien eiseres kan worden geacht kwijting te verlenen voor de uitbetaling van haar uitkering, zij ook zelf verantwoordelijk kan worden gehouden voor de nakoming van de in artikel 65 van de Abw genoemde verplichting. Hoewel daarvan niet is gebleken, moeten - voor zover eiseres daartoe niet in staat kan worden geacht - haar ouders, waarvan is gezegd dat zij sedert de jaren tachtig de financiën van eiseres beheren, worden aangemerkt als de persoon bedoeld in artikel 65 van de Abw.
Omdat eiseres de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens niet tijdig en onvolledig heeft verstrekt en haar dit te verwijten valt, heeft verweerder gelet op het bepaalde in artikel 69, eerste lid, van de Abw, het recht op bijstand terecht met ingang van 1 september 2003 opgeschort. Eiseres mag dan binnen de hersteltermijn hebben gereageerd, maar dit is niet voldoende om het verzuim te herstellen. Daarvoor had zij verweerder de noodzakelijke gegevens moeten verschaffen. Overeind blijft dat zij dat in onvoldoende mate heeft gedaan.
Gezien het feit dat eiseres het verzuim niet binnen de daarvoor geboden termijn heeft hersteld, heeft verweerder gelet op het vierde lid van dat artikel op goede gronden het besluit tot toekenning van bijstand met ingang van 1 september 2003 ingetrokken. Van dringende redenen op grond waarvan verweerder geheel of gedeeltelijk van intrekking had moeten afzien, is de rechtbank niet gebleken.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep is ongegrond is.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. A.A.M. Mollee en in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.