RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/118806-04; 09/112290-04; 09/925402-05 (ttz.gevoegd)
's-Gravenhage, 16 augustus 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de - voor wat betreft de zaken met de parketnummers 09/118806-04 en 09/112290-04 door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen - zaken van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Suriname),
adres: Zichtenburglaan 33, 2544 EA 's-Gravenhage,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 augustus 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr C.M.H. van Vliet, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Ten Have heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het hem bij de dagvaardingen met de parketnummers 09/118806-04, 09/112290-04 onder 1 en 2 en 09/925402-05 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 117 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Voorts heeft de officier van justitie de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar gevorderd, met de bepaling dat uiterlijk na één jaar een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopieën van de dagvaardingen, respectievelijk gemerkt A1, A2 en A3.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaardingen met de parketnummers 09/118806-04, 09/112290-04 onder 1 en 2 en 09/925402-05 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastleggingen, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, respectievelijk gemerkt B1, B2 en B3.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
De verdachte heeft een aantal winkeldiefstallen gepleegd. Bij de Schoenenreus heeft hij twee paar schoenen weggenomen, bij de Hema drie credit card mapjes en bij de Bijenkorf een blouse. Door goederen te stelen toont de verdachte zich onverschillig jegens andermans eigendom en benadeelt hij anderen. De rechtbank rekent dit de verdachte aan.
Voorts heeft de verdachte zijn moeder mishandeld. Deze heeft daarvan pijn ondervonden en letsel bekomen. De moeder van de verdachte is - nu dit zich vaker zou hebben voorgedaan - bang geworden voor haar zoon. De rechtbank rekent de verdachte dit nare feit ernstig aan.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 21 april 2005, sedert 1984 stelselmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook blijkt hieruit dat de verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal wegens misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld. De vrijheidsstraffen die de verdachte in het verleden zijn opgelegd zijn (voordat de onderhavige bewezen verklaarde feiten zijn gepleegd) reeds ten uitvoer gelegd, op elf dagen na (die de officier van justitie bij goed verloop van de ISD-maatregel niet ten uitvoer zal leggen).
De rechtbank heeft acht geslagen op het maatregelenrapport van Parnassia psycho-medisch centrum d.d. 2 augustus 2005 en op het rapport van dr. B.A. Blansjaar, pschiater te Den Haag, d.d. 28 juni 2005.
De rechtbank overweegt dat, nu het door de verdachte plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met zijn psychische- en verslavingsproblematiek, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf als de onderhavige zal plegen indien er voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden. De veiligheid van goederen is daarmee in het geding. De rechtbank zal daarom aan de verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die door de verdachte voor tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van die maatregel, doch deze in mindering brengen op de op te leggen gevangenisstraf, die zijn rechtvaardiging vindt in de door de verdachte gepleegde strafbare feiten, met name in de mishandeling. Ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte kan verblijven in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden te Zoetermeer en dat de plaatsing van de verdachte in het ISD-programma weliswaar gegarandeerd is, doch dat de datum van de aanvang van een specifiek op de psychische- en verslavingsproblematiek van de verdachte gerichte behandeling nog niet bekend is. Ook het behandelprogramma zelf is nog onbekend. In die omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat zes maanden na de aanvang van de maatregel een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden. Alsdan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 38m, 38n, 38o, 38s, 57, 300 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij de dagvaardingen met de parketnummers 09/118806-04, 09/112290-04 onder 1 en 2 en 09/925402-05 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van de zaak met parketnummer 09/118806-04:
ten aanzien van de zaken met de parketnummers 09/112290-04 en 09/925402-05:
DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE JAREN;
bepaalt dat in deze zaak uiterlijk zes maanden na de aanvang van de maatregel ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 117 (EENHONDERD ZEVENTIEN) DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
ten aanzien van parketnummer 09/925402-05:
in verzekering gesteld op : 21 april 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 22 april 2005;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Daal, voorzitter,
Ferenschild en Braam, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2005.