Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000
artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 05 / 22908 BEPTND J (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 22905 VRONTN J (vrijheidsontneming artikel 6 Vw)
AWB 05 / 21971 VRONTN J (bewaring artikel 59 Vw)
inzake: A, geboren [...] 1979, van Iraanse nationaliteit, verblijvende in het DTC Zeist TIJDCAP, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
Zitting: 30 mei 2005.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. V.V. van Essenburg, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. M. Nurdogan-Ferwerda, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 11 mei 2005 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij beroepschrift van 17 mei 2005, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.3 Bij beroepschrift van 17 mei 2005, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de maatregel van inbewaringstelling ex artikel 59 Vw. Het beroep strekt tevens tot een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.4 Op 20 mei 2005 heeft de vreemdeling tegen de beschikking houdende weigering toegang een administratief beroepschrift ingediend. Op diezelfde datum heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan -onder meer-, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verweerder heeft ter zitting het volgende medegedeeld. Er is ten onrechte van uitgegaan dat verzoeker het Schengengebied heeft verlaten. Daarom is aan verzoeker alsnog toegang tot het Nederlands grondgebied verleend. Verweerder zal verzoeker terzake van het administratief beroep in het gelijk stellen. Het belang van het verzoek om een voorlopige voorziening om verzoeker tot Nederland toe te laten is hiermee komen te ontvallen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.3 Gezien verweerders standpunt ter zitting is het belang aan het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening komen te ontvallen. Er is immers niet langer sprake van een toegangsweigering en verweerder zal het administratief beroep hiertegen gegrond verklaren. Het verzoek om voorlopige voorziening zal derhalve worden afgewezen.
2.4 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
Ten aanzien van het beroep ex artikel 6 Vw van 17 mei 2005
2.5 Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.6 Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van het verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de toegangsweigering, is sprake geweest van een situatie waarin de grondslag voor de maatregel ex artikel 6 Vw van aanvang af heeft ontbroken.
2.7 Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard.
2.8 Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw onrechtmatig, zodat de vreemdeling in aanmerking komt voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van de vreemdeling in het Aanmeldcentrum (AC) Schiphol wordt een schadevergoeding van € 45, -- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding van de vreemdeling begroot op € 135, -- (3 dagen).
2.9 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322, -- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Ten aanzien van het beroep ex artikel 59 Vw van 17 mei 2005
2.10 Namens de vreemdeling is – samengevat – met betrekking tot de bewaring ex artikel 59 Vw het volgende aangevoerd. De eerder aan de vreemdeling opgelegde vrijheidsmaatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is van aanvang af onrechtmatig geweest. De vreemdeling is echter daarna niet uit de macht van de autoriteiten geweest, alvorens hij in bewaring is gesteld op grond van artikel 59 Vw. Daarom kleeft het gebrek in voormelde vrijheidsontnemende maatregel ook aan de thans opgelegde maatregel. Bovendien is de vreemdeling toegang tot Nederland verleend en heeft hij hier te lande asiel aangevraagd. In een dergelijk geval is het gebruikelijk dat eerst de asielprocedure wordt doorlopen alvorens wordt beslist of een vreemdeling in bewaring wordt gesteld.
Voorts valt de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van het belang van de openbare orde niet in te zien. Verweerder heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de vreemdeling zich zal onttrekken aan het vreemdelingentoezicht. Van belang hierbij is dat de vreemdeling hangende zijn asielverzoek in een opvangcentrum (OC) dient te worden geplaatst en daarmee een vaste woon- of verblijfplaats heeft. Voorts kan het verzet dat de vreemdeling heeft gepleegd hem niet worden tegengeworpen, omdat dit in het buitenland plaatsvond. Om die redenen kunnen de gronden genoemd in de maatregel die maatregel niet dragen. Tot slot is het proces-verbaal inzake de inbewaringstelling van 14 mei 2005 onzorgvuldig opgesteld en onjuist. Op pagina twee van het proces-verbaal staat dat een afschrift van het bevel tot inbewaringstelling onmiddellijk aan de vreemdeling is uitgereikt en dat de vreemdeling op zijn rechtsmiddelen is gewezen. Uit de verklaring van de piketadvocaat in het AC- Schiphol, mr. F. Fonville, blijkt echter dat de medewerker van het Regionaal Politiekorps Kennemerland in het AC-Schiphol desgevraagd heeft medegedeeld dat verstrekking van een afschrift van de inbewaringstelling niet mogelijk was, omdat dit afschrift eerst bij aankomst van de vreemdeling op het politiebureau te B zou worden uitgedraaid en uitgereikt. Ook heeft de vreemdeling reeds in het AC-Schiphol verzocht om rechtsbijstand, die ook op dat moment aldaar aanwezig was. Dit werd hem geweigerd met de mededeling dat hij rechtsbijstand kreeg op het politiebureau te B. Op grond van het voorgaande is de maatregel van bewaring van aanvang af onrechtmatig.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.11 Niet in geschil is dat de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw van aanvang af onrechtmatig is geweest. Dit leidt echter niet tot het oordeel dat daarmee ook de maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw onrechtmatig is opgelegd.
Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aanvankelijk is de vreemdeling de toegang tot Nederland geweigerd en vervolgens is hem, vanwege het grensbewakingsbelang, de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgelegd. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij nadien tot de conclusie is gekomen dat de vreemdeling zich nog immer in het Schengengebied bevindt en daarmee, hangende zijn asielaanvraag, rechtmatig verblijf hier te lande heeft. In verband hiermee heeft verweerder op 14 mei 2005 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw opgeheven en is de vreemdeling aansluitend, in het belang van de openbare orde zoals voorzien in artikel 59, aanhef en onder b, Vw in bewaring gesteld.
Artikel 59 Vw geeft verweerder de bevoegdheid om een vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, met het oog op uitzetting, in bewaring te stellen indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert. De maatregel van bewaring ex artikel 59 Vw heeft derhalve een andere grondslag dan de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw. Verweerder heeft de aanvankelijke vrijheidsontnemende maatregel op andere gronden opgelegd dan de bewaringsmaatregel. Gezien dit verschil in grondslag ziet de rechtbank dan ook geen beletselen tegen het opleggen van de maatregel ex artikel 59, aansluitend aan de het opheffen, na onrechtmatig te zijn geoordeeld, van een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, Vw.
Dat in beginsel de oplegging van de bewaringsmaatregel ex artikel 59, aanhef en onder b, Vw in de praktijk niet plaatsvindt alvorens de asielprocedure is doorlopen, doet niet af aan het feit dat verweerder wettelijk bevoegd is tot het opleggen van een bewaringsmaatregel in deze situatie. De rechtbank volgt het standpunt van de vreemdeling hieromtrent dan ook niet.
2.12 De grief van de vreemdeling dat hij ten onrechte in bewaring is gesteld om redenen van openbare orde volgt de rechtbank evenmin. Daartoe wordt het volgende overwogen. Niet in geschil is dat de vreemdeling zich in Denemarken bij zijn uitzetting heeft verzet en dat hij bij zijn vlucht naar Nederland is begeleid door vier escorts. Bovendien heeft de vreemdeling zich, blijkens het proces-verbaal van 14 mei 2005, getracht zichzelf in brand te steken om zich op die manier aan zijn uitzetting te onttrekken. Dat dit alles buiten Nederland heeft plaatsgevonden, betekent niet dat verweerder deze feiten niet bij de belangenafweging in het kader van artikel 59, eerste lid, onder b, heeft mogen betrekken en ten grondslag heeft mogen leggen aan de bewaringsmaatregel. Daarnaast heeft verweerder ook belang mogen hechten aan het gegeven dat de vreemdeling niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 en hier te lande niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats. Met betrekking tot de stelling van de vreemdeling dat hij, gezien de praktijk, reeds voor de oplegging van de bewaringsmaatregel in de opvang had moeten worden geplaatst en daarmee een vaste woon- of verblijfplaats had gehad, verwijst de rechtbank naar hetgeen hierover in 2.11 is overwogen.
2.13 Ten aanzien van de grieven van de vreemdeling dat hij niet direct bij zijn inbewaringstelling de door hem gevraagde en beschikbare rechtshulp heeft gekregen en dat het proces-verbaal van 14 mei 2005 onjuist en onvolledig is ten aanzien van het moment van uitreiking van de maatregel overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank is van oordeel dat ook indien de vreemdeling eerst op het politiebureau te B in de gelegenheid is gesteld te spreken met een rechtshulpverlener en indien er al onjuistheden staan in het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal, de belangen van de vreemdeling niet dusdanig zijn geschaad dat zulks tot opheffing van de maatregel zou moeten leiden. Daarbij weegt mee dat de maatregel van bewaring wellicht niet onmiddellijk, maar in elk geval nog dezelfde dag aan de vreemdeling is uitgereikt. Voorts heeft de vreemdeling bij het gehoor via een tolk Farsi verklaard geen raadsman bij het gehoor te willen, maar wel rechtsbijstand gedurende de verdere procedure van bewaring. Gesteld noch gebleken is dat de vreemdeling deze rechtsbijstand niet zou hebben gekregen.
2.14 De rechtbank is ook overigens van oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van inbewaringstelling niet in strijd is met de Vreemdelingenwet 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is te achten.
2.15 Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
2.16 Nu de opheffing van de maatregel van inbewaringstelling niet wordt bevolen, komt ook het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor inwilliging in aanmerking.
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
3.2 verklaart het beroep tegen de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw gegrond;
3.3 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat der Nederlanden een schadevergoeding toe van
€ 135,-- (zegge: honderdvijfendertig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322, -- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, dient te voldoen.
3.5 verklaart het beroep tegen de maatregel van inbewaringstelling ex artikel 59 Vw ongegrond;
3.6 wijst het verzoek om schadevergoeding, voor zover dit ziet op de inbewaringstelling, af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. Medze, voorzieningenrechter, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2005, in tegenwoordigheid van mr. A.A. van der Meijden als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 135,-- (zegge: honderdvijfendertig euro).
Afschrift verzonden op: 6 juni 2005
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding en de beslissing op het verzoek om voorlopige voorzieningstaat geen rechtsmiddel open.