Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 78546 OVERIO H
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Somalische nationaliteit,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Op 13 september 1998 heeft eiseres een aanvraag om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluit van 16 november 1998 is deze aanvraag niet ingewilligd. Aan eiseres is bij ditzelfde besluit met ingang van 13 september 1998 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (hierna: vvtv) verleend, geldig tot 13 september 1999. Deze vvtv is vervolgens verlengd tot 13 september 2000. Het tegen het besluit van 16 november 1998 ingediende bezwaar van 30 november 1998 is bij besluit van 18 oktober 1999 ongegrond verklaard. Het beroep tegen deze beslissing op bezwaar, dat op 8 november 1999 is ingediend, is bij uitspraak van deze rechtbank, zittinghoudende te Amsterdam van 15 september 2000 (AWB 99/11954) ongegrond verklaard.
1.2 Eiseres heeft op 21 juli 2000 onderhavige aanvraag ingediend tot het verlengen van de geldigheidsduur van de aan haar verleende vvtv.
1.3 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken. Ingevolge artikel 115 zesde lid Vw is de aan eiseres verleende vergunning op die datum van rechtswege aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.4 Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 23 september 2002 afgewezen. Eiseres heeft hiertegen op 15 oktober 2002 beroep ingesteld.
1.5 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.6 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 15 maart 2005. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Als getuige is gehoord B, vader van eiseres.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 In artikel 32, lid 1, aanhef en onder a Vw is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw kan worden ingetrokken dan wel de aanvraag voor verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres, gelet op artikel 32, lid 1, aanhef en onder a Vw, niet in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, omdat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt. Eiseres heeft bij haar aanvraag gesteld dat zij tot de bevolkingsgroep Reer Hamar behoort. Inmiddels is echter uit een taalanalyse, waarvan op 30 augustus 2001 een rapport is opgemaakt, gebleken dat zij uit Somalië en uit Mogadishu komt. Hieruit blijkt ook dat zij niet tot de Reer Hamar stam behoort. Eiseres heeft geen documenten met betrekking tot haar gestelde etniciteit overgelegd en geen contra-expertise ten aanzien van de taalanalyse laten uitvoeren. Op 16 juli 2002 is de bandopname, die is gemaakt ten behoeve van de taalanalyse, aan haar toegezonden. Onder deze omstandigheden mag worden afgegaan op de juistheid en volledigheid van deze taalanalyse. Gelet op het voorgaande is de aanvraag van eiseres tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiseres valt onder de werking van het door het Kabinet ingestelde vertrekmoratorium. Dit heeft echter geen gevolgen voor de beoordeling van haar aanvraag om een verblijfsvergunning asiel.
2.4 Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte heeft besloten de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a Vw niet te verlengen, omdat zij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt. Eiseres behoort wel tot de bevolkingsgroep Reer Hamar, substam Shansi. Volgens eiseres is er geen reden om aan haar etniciteit te twijfelen. Zij voert daartoe aan dat de taalanalyse geen uitsluitsel geeft over haar etniciteit, omdat haar niet is gevraagd in het Reer Hamar dialect te spreken. Voorts stelt zij dat haar broer en vader, van wie verweerder erkent dat zij tot de bevolkingsgroep Reer Hamar behoren, in Nederland asiel hebben gekregen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Verweerder heeft de aanvraag van eiseres tot verlenging van de aan haar verleende verblijfsvergunning afgewezen op grond van artikel 32, lid 1, aanhef en onder a Vw.
2.6 Niet is in geschil dat eiseres uit Somalië en Mogadishu komt. Verder staat vast dat verweerder zijn besluit tot verlening van de vvtv van 16 november 1998 heeft gebaseerd op het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met betrekking tot de situatie in Somalië van 9 januari 1997 en de brief van de staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer van 27 januari 1997 (TK 1996-1997, 19 637, nr. 235). In deze brief is onder meer het volgende vermeld:
(…) Daarentegen acht de Minister van Buitenlandse Zaken gedwongen terugkeer naar Mogadishu, Kismayo en Baidoa in de Juba-vallei en grote delen van Zuid-Somalië, inclusief de provincie Gedo, niet verantwoord.
(…) Er zal geen gedwongen terugkeer plaatsvinden naar Mogadishu, Kismayo, Baidoa in de Juba-vallei en de provincie Gedo in Zuid-Somailië.
(…) De Minister van Buitenlandse Zaken noemt in de conclusie van het ambtsbericht een aantal categorieën personen waarvoor gedwongen terugkeer niet is uitgesloten. Hieruit moet volgen dat Somalische asielzoekers die niet tot deze categorieën behoren én wier aanvragen om toelating als vluchteling of verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard niet worden ingewilligd, een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) wordt verleend. Ik lees deze categorieën aldus, dat voorlopig een vvtv zal worden verleend aan, dan wel dat de geldigheidsduur daarvan zal worden verlengd, indien de betrokkene afkomstig is uit de hierboven genoemde gebieden waarheen terugkeer vooralsnog niet mogelijk is, geen substantiële periode in Noord-Somalië heeft gewoond en geen clan-relatie heeft met een van de Noord-Somalische clans.
2.7 Uit het bovenstaande volgt dat aan eiseres een vvtv is verleend omdat zij afkomstig is uit Mogadishu. Uit het voornemen blijkt dat verweerder zijn beslissing tot afwijzing als volgt motiveert: “(…)is gebleken dat betrokkene eenduidig afkomstig is uit Somalie en eenduidig niet tot de Reer Hamar behoort. Dit leidt tot de conclusie dat wanneer deze gegevens bekend zouden zijn geweest, aan betrokkene geen verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zou zijn verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet.(…)” In het besluit heeft verweerder naar dit voornemen verwezen.
2.8 Verweerder heeft eiseres tegengeworpen dat haar afkomst geen Reer Hamar is. Zij zou daarom, aldus verweerder, onjuiste gegevens hebben verstrekt op grond waarvan de onderhavige aanvraag tot verlenging op basis van artikel 32, eerste lid, onder a, dient te worden afgewezen. Het feit dat eiseres niet tot de Reer Hamar behoort (nog daargelaten of dat juist is), zou er echter, gelet op het vorenstaande en het feit dat zij uit Mogadishu afkomstig is, niet toe hebben geleid dat aan haar geen vvtv zou zijn verleend. Onder deze omstandigheden heeft verweerder artikel 32, eerste lid, onder a Vw onjuist toegepast. In ieder geval heeft verweerder de toepassing van dit artikel onder bovengenoemde omstandigheden ontoereikend gemotiveerd.
2.9 Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard wegens strijd met artikel 32, eerste lid, onder a Vw en artikel 3:46 Awb.
2.10 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van veertien weken opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiseres, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 13 mei 2005, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Geerling als griffier.
afschrift verzonden op: 13 mei 2005
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.