ECLI:NL:RBSGR:2005:AU0844
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en de beoordeling van de voortduring daarvan
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 augustus 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van een Roemeense vreemdeling. De vreemdeling, die in het huis van bewaring te Tilburg verbleef, was op 3 augustus 2005 niet in persoon ter zitting verschenen, wat niet aan hem te wijten was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) met ingang van 9 augustus 2005 onrechtmatig zou worden, maar dat er in dit geval nog een redelijk doel was voor de voortduring van de bewaring. De rechtbank volgde de gemachtigde van de verweerder in zijn stelling dat de bewaring tot de datum van onrechtmatigheid nog gerechtvaardigd was, en wees het beroep van de vreemdeling ongegrond.
De rechtbank overwoog dat vreemdelingenbewaring een ingrijpende maatregel is en dat de belangen van de vreemdeling en de noodzaak van uitzetting zorgvuldig tegen elkaar moeten worden afgewogen. De rechtbank stelde vast dat de vreemdeling geen identiteitspapier had en niet beschikte over een vaste woon- of verblijfplaats, wat de beslissing om hem in bewaring te stellen ondersteunde. De rechtbank concludeerde dat er geen gronden waren aangevoerd die konden leiden tot het oordeel dat de bewaring vanaf het begin onrechtmatig was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waar partijen binnen één week na verzending van de uitspraak een beroep kunnen instellen.