ECLI:NL:RBSGR:2005:AU0053

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/13660
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening verblijfsvergunning regulier op basis van tijdsverloop in asielprocedure en taalanalyse

In deze zaak heeft eiser, geboren in 1979 en van gestelde Sierraleoonse nationaliteit, een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier op basis van tijdsverloop in de asielprocedure. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 18 juli 2005 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij het beroep van eiser ongegrond werd verklaard. Eiser stelde dat hij in aanmerking kwam voor de verblijfsvergunning, maar verweerder, de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, betwistte dit op basis van een taalanalyse die concludeerde dat eiser niet uit Sierra Leone maar uit Liberia afkomstig was. Eiser had twee contra-expertises overgelegd ter ondersteuning van zijn standpunt, maar de rechtbank oordeelde dat deze niet in de beoordeling konden worden meegenomen omdat ze na de bestreden beschikking waren ingediend. De rechtbank concludeerde dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt over zijn identiteit en nationaliteit, en dat verweerder op basis van de taalanalyse en de eerdere uitspraak van de rechtbank Breda had kunnen besluiten dat het relaas van eiser ongeloofwaardig was. De rechtbank oordeelde dat de keuze van de gemachtigde van eiser voor rekening en risico van eiser kwam, en dat er geen aanleiding was om de taalanalyse te betwijfelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven tot vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/13660 BEPTDN
V-nr.: 200.607.2537
inzake: A, geboren op [...] 1979, van gestelde Sierraleoonse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. N.J.A. Hennipman-Karelse, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E.W. Buskens, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 12 juli 1997 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Hierop is door verweerder op 3 januari 2000 afwijzend beslist. Hiertegen is door eiser bezwaar ingediend. Bij besluit van 25 juli 2002 heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard en is eveneens beslist dat eiser niet ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking “tijdverloop in de asielprocedure” in aanmerking komt.
2. Bij beroepschrift van 19 augustus 2002 heeft eiser tegen de beschikking op bezwaar van 25 juli 2002 beroep ingesteld. Bij uitspraak van 8 oktober 2003, geregistreerd onder nummer AWB 02/63440, heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, het beroep voor zover gericht tegen verweerders besluit om eiser niet als vluchteling toe te laten ongegrond verklaard, alsmede geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de in het bestreden besluit vervatte weigering om eiser op grond van artikel 14, eerste lid, van de Vw 2000 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen op grond van tijdverloop in de asielprocedure. Het beroepschrift is in zoverre doorgezonden als bezwaarschrift. Dit bezwaar is bij besluit van 25 februari 2004 ongegrond verklaard.
3. Bij beroepschrift van 23 maart 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 21 april 2004 en aangevuld bij brief van 6 juli 2004. Op 30 juni 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 18 april 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 mei 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. In het kader van eisers asielaanvraag is er op 30 januari 2002 een rapport taalanalyse uitgebracht waarin wordt geconcludeerd dat eiser eenduidig tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Liberia te herleiden is. Op 11 maart 2002 heeft eiser verzocht om hem een kopie toe te sturen van de bandopname op grond waarvan verweerder de taalanalyse heeft laten verrichten. Op 7 mei 2002 heeft verweerder de kopie aan eiser verzonden. Bij brief van 24 maart 2003 heeft eiser deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, meegedeeld dat hij tot op dat moment nog geen deskundige had gevonden die in staat en bereid was om een contra-expertise uit te voeren. Op 10 juli 2003 is een contra-expertise uitgebracht door dr. James Essegbey, die is verbonden aan de Universiteit Leiden. Eiser heeft de contra-expertise tijdens de beroepsfase van zijn asielprocedure ingebracht. Op 5 augustus 2003 heeft het Bureau Taalanalyse hieromtrent een repliek overgelegd. Daarna is op 28 augustus 2003 namens eiser een dupliek door dr. Essegbey overgelegd.
2. Bij schrijven van 29 november 2002 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “tijdverloop in asielprocedure”. Bij brief van 28 april 2003 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en verwezen naar hetgeen hieromtrent is overwogen in het besluit van 25 juli 2002.
3. In haar uitspraak van 8 oktober 2003 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, in rechtsoverweging II.11 geoordeeld dat de contra-expertise ingevolge artikel 83 van de Vw 2000 niet in beroep kan worden meegenomen en dat de rechtbank derhalve uitgaat van de uitkomsten van het rapport taalanalyse van 30 januari 2002. De rechtbank heeft voorts aangegeven dat dr. Essegbey overigens zelf heeft aangeduid dat hij geen specifieke kennis heeft van het Krio, Koniaka en Mandingo.
4. In de onderhavige procedure heeft eiser als bijlage bij de beroepsgronden van 21 april 2004 een advies van de Taalstudio overgelegd, gedateerd 18 maart 2004, welk advies inhoudt dat er nog een contra-expertise mogelijk is in de talen Krio of Madingo.
5. Bij de nadere beroepsgronden van 6 juli 2004 heeft eiser als bijlage een hernieuwde contra-expertise overgelegd welke is uitgevoerd door dr. F. Ngom, verbonden aan de Western Washington University te Bellingham, die is gedateerd 21 juni 2004.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning omdat er van een contra-indicatie sprake is. Verweerder stelt dat uit de taalanalyse van 30 januari 2002 blijkt dat eiser niet uit Sierra Leone maar uit Liberia afkomstig is. Op grond hiervan concludeert verweerder dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt omtrent zijn identiteit en nationaliteit. Verweerder stelt dat hij zich blijkens de uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, van 8 oktober 2003 op voormeld standpunt heeft kunnen stellen. In zijn verweerschrift heeft verweerder ter onderbouwing van zijn stelling dat er in de onderhavige procedure geen ruimte is voor een (hernieuwde) beoordeling van de inhoud van het rapport taalanalyse, een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) overgelegd, gedateerd op 1 april 2005, met registratienummer 200408364/1.
2. Eiser voert hiertegen aan dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. Hieromtrent stelt eiser allereerst dat deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, in haar uitspraak van 8 oktober 2003 de contra-expertise van dr. Essegbey niet bij de beoordeling van het beroep heeft willen betrekken omdat dr. Essegbey geen specifieke kennis van het Krio, Madingo en Koniaka heeft. Eiser heeft dit standpunt niet kunnen bestrijden omdat geen hoger beroep tegen deze uitspraak mogelijk was. In voormelde uitspraak is echter geoordeeld dat het beroepschrift, voor zover dit ziet op de afwijzing van een verblijfsvergunning regulier wegens “tijdsverloop in de asielprocedure” als bezwaarschrift aan verweerder zal worden toegezonden. In dit kader had verweerder de tegen de taalanalyse ingebrachte stukken alsnog bij de beoordeling van het bezwaarschrift moeten betrekken. Door dit na te laten heeft verweerder in strijd met het zorgvuldigheids- en het motiveringvereiste gehandeld. In zijn dupliek van 24 augustus 2003 heeft dr. Essegbey gesteld dat er door de taalanalist serieuze fouten zijn gemaakt. Verweerder heeft deze reactie evenwel niet bij de beoordeling van het bezwaar betrokken. Voorts heeft eiser een tweede contra-expertise ingebracht. Eiser meent dat de ingebrachte stukken een nadere onderbouwing van zijn eerder ingenomen standpunt zijn, namelijk dat hij wel uit Sierra Leone afkomstig is, dat het rapport taalanalyse onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat het rapport de conclusie dat eiser eenduidig tot de spraak- en cultuurgemeenschap in Liberia is te herleiden niet kan dragen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000 is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.
4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
5. Artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) bepaalde tot 15 mei 2004 dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, slechts ambtshalve kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.
6. Naar het oordeel van de rechtbank dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de door eiser in de beroepsfase ingebrachte stukken, te weten het advies van de Taalstudio van 18 maart 2004 en de contra-expertise door dr. Ngom van 21 juni 2004, kunnen worden meegewogen bij de beoordeling van de onderhavige zaak. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en acht daartoe het navolgende redengevend.
Regel is dat in reguliere zaken ex-tunc wordt getoetst. Blijkens de gedingstukken heeft verweerder op 7 mei 2002 een kopie van de taalanalyse aan eiser gezonden. Op 10 juli 2003 is de contra-expertise door dr. Essegbey uitgebracht en op 8 oktober 2003 heeft deze rechtbank, nevenzittingsplaats Breda, uitspraak gedaan in het kader van eisers asielaanvraag. Gelet op de datum van de bestreden beschikking in de onderhavige procedure, te weten 25 februari 2004, is de rechtbank van oordeel dat eiser na voormelde uitspraak voldoende tijd had om een tweede contra-expertise te laten verrichten. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat tijdens de bezwaarfase door of namens eiser aan verweerder is verzocht om het nemen van het besluit op te schorten omdat hij voornemens dan wel doende was om een aanvullende taalanalyse te laten verrichten. Tevens acht de rechtbank van belang dat hetgeen door eiser ter zitting is aangevoerd, namelijk dat zijn huidige gemachtigde pas sinds 16 februari 2004 zijn belangen behartigt en er derhalve niet eerder om een tweede contra-expertise kon worden verzocht, niet met zich brengt dat het nadien verrichte taalonderzoek op die grond wel in de beoordeling dient te worden meegenomen, nu (de gevolgen van) de keuze van de gemachtigde voor rekening en risico van eiser dient te komen.
7. Ten aanzien van eisers stelling dat hij geen onjuiste gegevens heeft verstrekt omtrent zijn identiteit en nationaliteit, overweegt de rechtbank het navolgende.
De rechtbank overweegt dat de conclusie in de asieluitspraak dat verweerder heeft kunnen beslissen dat eisers relaas ongeloofwaardig is, is gebaseerd op het gegeven dat het door hem overgelegde identiteitsdocument waarschijnlijk niet authentiek is, alsmede op de uitkomst van de taalanalyse. Dit blijkt uit het gestelde in rechtsoverweging II.12 van voornoemde uitspraak van nevenzittingsplaats Breda: “Gelet op het vorenoverwogene heeft verweerder zich op basis van de uitkomst van de door het Landelijk Bureau Taalanalyse verrichte taalanalyse zoals neergelegd in het rapport van
30 januari 2001 (de rechtbank leest 30 januari 2002), op het standpunt kunnen stellen dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt over zijn afkomst en geen enkele waarde meer kunnen hechten aan zijn overige verklaringen ter onderbouwing van het asielrelaas. Eiser kan dan ook niet worden gevolgd in zijn stellingname dat verweerder uit had moeten gaan van de gestelde nationaliteit en identiteit gesteund door een overgelegd identiteitsdocument, temeer nu reeds op 24 september 1999 bij een van de zijde van verweerder ingesteld onderzoek was vastgesteld dat bedoeld identiteitsdocument waarschijnlijk niet echt is.” Uitgangspunt voor dit oordeel was het standpunt dat verweerder naar aanleiding van de taalanalyse heeft ingenomen in de beschikking op bezwaar inzake eisers asielaanvraag, namelijk dat wordt geconcludeerd dat eiser onjuiste gegevens heeft verstrekt teneinde te bewerkstelligen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren. Het vorenstaande is een contra-indicatie voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van hoofdstuk C1/5 onder 2.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
De rechtbank stelt tevens vast dat eiser in de beroepsgronden van de onderhavige procedure het standpunt van verweerder dat eisers identiteitsdocument waarschijnlijk niet authentiek is, niet betwist.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat er in beginsel van moet worden uitgegaan dat eiser in de asielprocedure onjuiste gegevens heeft verstrekt. Nu in de contra-expertise door dr. Essegbey niet wordt geconcludeerd dat eiser uit Sierra Leone afkomstig is, mocht verweerder er ook in de onderhavige procedure van uitgaan dat eiser onjuiste gegevens had verstrekt. Het commentaar dat door dr. Essegbey voornoemd op de taalanalyse is gegeven doet aan het vorenstaande niet af. Weliswaar stelt dr. Essegbey vraagtekens bij de taalanalyse maar hij heeft niet de positieve conclusie getrokken dat eiser eenduidig uit Sierra Leone afkomstig is.
9. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan.
10. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
11. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Gewezen door mr. J.H.M. van de Ven, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier, en openbaar gemaakt op: 18 juli 2005
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc.: YJ
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.