ECLI:NL:RBSGR:2005:AU0037

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/92 OCT95
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van octrooi na niet tijdige betaling van jaartaksen door administratieve fout

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen Baylor College of Medicine en het Bureau voor de Industriële Eigendom (thans Octrooicentrum Nederland) over het herstel van een Europees octrooi. Het octrooi, dat betrekking had op een uitvinding, was vervallen omdat de jaarlijkse taksen niet tijdig waren betaald. De eiser, Baylor College of Medicine, had een octrooigemachtigden-kantoor ingeschakeld, Fulbright & Jaworski, dat verantwoordelijk was voor de betaling van de taksen. Door een administratieve fout binnen dit kantoor was de betaling voor Nederland niet uitgevoerd, wat leidde tot het vervallen van het octrooi op 1 mei 2002.

Eiser heeft op 3 februari 2003 een verzoek ingediend tot herstel van het octrooi op basis van artikel 23 van de Rijksoctrooiwet 1995, dat herstel mogelijk maakt indien de houder van een octrooi ondanks zorgvuldigheid niet in staat is geweest een termijn in acht te nemen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een geïsoleerde misslag, zoals vereist voor herstel. De rechtbank concludeerde dat de controlemechanismen binnen het kantoor van Fulbright & Jaworski niet adequaat waren, wat leidde tot de conclusie dat de vereiste zorgvuldigheid niet was betracht.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij zij opmerkte dat de administratieve fout niet alleen voor Nederland had plaatsgevonden, maar ook voor andere landen, wat de claim van een geïsoleerde misslag ondermijnde. De rechtbank benadrukte dat de controle door de manager van de afdeling niet voldeed aan de vereisten, aangezien zij niet de nodige stappen had ondernomen om de volledigheid van de betalingsopdrachten te verifiëren. De uitspraak bevestigde dat de administratieve procedures en controles binnen het kantoor niet adequaat waren, wat resulteerde in het verlies van het octrooi.

Uitspraak

sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/92 OCT95
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
Baylor College of Medicine, gevestigd te Houston, Texas, Verenigde Staten van Amerika, eiser,
en
het Bureau voor de Industriële Eigendom, thans geheten Octrooicentrum Nederland, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 1 mei 2002 is als gevolg van het niet tijdig betalen van de verschuldigde jaartaks het op naam van eiser gestelde Europese NL-octrooi 0.364.255 voor Nederland komen te vervallen.
Op 3 februari 2003 heeft eiser een verzoekschrift ex artikel 23 van de Rijksoctrooiwet 1995 (verder: ROW 1995) doen indienen tot herstel van het octrooi in de vorige toestand.
Bij besluit van 28 juli 2003 heeft verweerder het verzoek ongegrond verklaard en het gevraagde herstel geweigerd.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 1 september 2003 bezwaar gemaakt.
Eiser is gehoord omtrent het bezwaar op 21 oktober 2003.
Bij besluit van 20 november 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 31 december 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 30 januari 2004 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en bij brief van 16 maart 2004 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 maart 2005 heeft eiser aanvullende informatie in het geding gebracht.
De zaak is op 17 maart 2005 ter zitting behandeld.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. O.L. Oudshoorn, bijgestaan door mr. K.A.J. Bisschop.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.L. Driessen.
Motivering
1. Door een fout bij het door eiser ingeschakelde octrooigemachtigden-kantoor Fulbright & Jaworski (hierna &J) is de jaarlijkse taksenbetaling voor Nederland betreffende het Europees octrooi 0.364.255 (hierna: "het octrooi") achterwege gebleven. Met een beroep op artikel 23 Rijksoctrooiwet 1995, heeft eiser aan het Bureau voor de Industriële Eigendom (thans geheten Octrooicentrum Nederland) herstel in de vorige toestand verzocht. Artikel 23 lid 1 van die wet luidt als volgt:
Indien de aanvrager of de houder van een octrooi dan wel de houder van een Europees octrooi, ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest een termijn ten opzichte van het bureau of het bureau bedoeld in artikel 99 in acht te nemen, wordt op zijn verzoek door het bureau de vorige toestand hersteld, indien het niet in acht nemen van de termijn ingevolge deze rijkswet rechtstreeks heeft geleid tot het verlies van enig recht of rechtsmiddel.
2. De door eiser aangevoerde (en niet door verweerder bestreden) relevante feiten zijn de volgende. Op 19 februari 2002 heeft [licentienemer](licentienemer van eiser), de octrooigemachtigde van het kantoor F&J opdracht gegeven om de eerste jaartaks met boete te betalen voor de landen, waaronder Nederland, waarvoor het octrooi was verleend. De met het octrooi belaste Amerikaanse octrooigemachtigde van F&J, de heer [betrokkene], heeft na instructie van [licentienemer] de Manager IPT Docketing, opdracht gegeven om via de taksenbetaler Master Data Center Inc. ("MDC") voor betaling van de eerste jaartaks voor het Octrooi te zorgen. De Manager IPT Docketing, [manager], delegeerde deze taak aan [administratrice], administratrice binnen de afdeling IPT docketing.
[administratrice] heeft de opdracht voor betaling vervolgens niet direct door-gestuurd aan MDC, en [manager] heeft bij controle van de werkzaamheden van [administratrice] deze fout over het hoofd gezien. De eerste jaartaks werd als gevolg van deze fout niet tijdig betaald en daardoor is het octrooi op 1 mei 2002 komen te vervallen.
3. Het taksenbewakingssysteem werkt volgens eiser (evenzeer onbetwist) als volgt. Betaling van de jaartaksen vindt plaats nadat daartoe uitdrukkelijke instructies zijn ontvangen van de betreffende octrooihouder of diens licentienemer. F&J geeft vervolgens opdracht tot betaling van de jaartaksen aan MDC. MDC betaalt de jaartaksen vervolgens rechtstreeks aan de nationale octrooiverlenende instanties; in Nederland derhalve rechtstreeks aan verweerder.
Betalingsinstructies komen binnen op de afdeling administratie van F&J. Daar wordt de deadline voor betaling op de "docketing calendar" ingevoerd. Vervolgens wordt aan de verantwoordelijke octrooigemachtigde, in het onderhavige geval de heer [betrokkene], doorgegeven dat een betalingsopdracht is ontvangen met betrekking tot een bepaald octrooi.
Volgens het systeem dat gehanteerd wordt bij F&J voor de termijnbewaking geeft de octrooigemachtigde vervolgens de instructie tot betaling van het door hem vastgestelde bedrag aan het stafhoofd van de afdeling taksenbetaling ([manager]). Zij krijgt de opdracht direct voor betaling zorg te dragen.
De volgende stap in het systeem is dat [manager] vervolgens één van haar assistenten (in casu [administratrice]), verantwoordelijk voor het verstrekken van betalingsopdrachten aan MDC, de opdracht geeft om de betreffende betalingsopdracht te verstrekken aan MDC.
Het is de taak van [administratrice] om het bedrag dat betaald moet worden door MDC aan de nationale octrooiverlenende instanties (voor Nederland het Bureau) te controleren aan de hand van daarvoor opgestelde tabellen. Nadat zij de juistheid van het bedrag heeft geverifieerd, zendt zij de betalingsopdracht door middel van een "screen print" met het te betalen bedrag per e-mail aan MDC. Pas na verzending van de opdracht verwijdert zij de deadline voor betaling van de betreffende jaartaks uit de "docketing calendar". De werkzaamheden van de werknemer die verantwoordelijk is voor het directe verstrekken van de betalingsopdracht aan MDC, worden dagelijks gecontroleerd door het stafhoofd van de afdeling taksenbetaling. In het onderhavige geval werden de werkzaamheden van [administratrice] derhalve dagelijks door [manager] gecontroleerd.
4. In artikel 23 van de ROW 1995 is een herstelmogelijkheid opgenomen indien de houder van een octrooi ondanks het betrachten van alle in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid, niet in staat is geweest een termijn ten opzichte van verweerder in acht te nemen, met als rechtstreeks gevolg het verlies van enig recht of rechtsmiddel. Artikel 23 ROW 1995 is ontleend aan artikel 17A van de ROW 1910. Uit de uitspraken van de Bijzondere Afdeling en de Afdeling van Beroep van de Octrooiraad ten aanzien van artikel 17A ROW 1910 blijkt dat herstel in de vorige toestand wordt toegestaan wanneer sprake is van een geïsoleerde misslag in een overigens goed werkend systeem, waarbij de misslag is begaan door een persoon die overigens op zijn taak berekend was.
5. Verweerder heeft het verzochte herstel in de vorige toestand (ook in bezwaar) geweigerd door aan te nemen dat niet de vereiste zorgvuldigheid is betracht. Hij overwoog in zijn beslissing op bezwaar van 20 november 2003 als volgt:
Het Bureau stelt voorop dat het administratieve systeem ten kantore van F&J een adequaat systeem met dubbele controles is ter voorkoming van voorzienbare fouten, die zelfs goed ingewerkt, goed geïnstrueerd en ervaren personeel kan maken.
De fout die mevrouw [administratrice] heeft gemaakt, is zo een op zichzelf voorzienbare fout. Echter, anders dan namens verzoekster is gesteld, blijkt naar het oordeel van het Bureau uit de verklaring van mevrouw [manager], zeker in het licht van bijkomende omstandigheden, geenszins dat zij bij de controle van de werkzaamheden van mevrouw [administratrice] - in het onderhavige geval - de voorgeschreven procedure heeft uitgevoerd. Mevrouw [manager] geeft in haar verklaring aan op welke wijze zij de werkzaamheden van mevrouw [administratrice] vergeleek met de gegeven opdracht: "I double checked...That in combination with....led me to believe that... ..." Naar het oordeel van het Bureau valt uit deze verklaring niets anders te lezen dan dat mevrouw [manager], op grond van de vaststelling dat de opdrachten in het 'docketing system' waren verwerkt, in combinatie met de 'set of facsimiles', dat wil zeggen zonder de stapel uitgeprinte e-mails daadwerkelijk een voor een na te lopen, tot de overtuiging geraakte dat mevrouw [administratrice] naar behoren de opdracht had uitgevoerd. Daarmee heeft mevrouw [manager] niet de adequate, voorgeschreven controle uitgevoerd, en is er geen sprake van een zogenaamde 'geïsoleerde misslag', maar van verwijtbaar onzorgvuldig handelen.
De gemachtigde van verzoekster heeft nog betoogd dat mevrouw [manager] de voorgeschreven controle, zoals zij altijd deed, wel moet hebben uitgevoerd. Het Bureau acht de juistheid van deze stelling niet aannemelijk, gezien het feit dat mevrouw [manager] zich, blijkens de verklaring, wel precies herinnerde dat zij het 'docketing system' heeft gecontroleerd en dat zij daarbij vaststelde dat van alle opgedragen landen de verzending van de opdracht was aangetekend, maar zich niet zou herinneren dat ze daarna ook de set kopieën stuk voor stuk heeft gecontroleerd. Een verdere aanwijzing dat mevrouw [manager] inderdaad de set kopieën niet stuk voor stuk heeft gecontroleerd, vormt het feit dat niet alleen voor Nederland geen opdracht was verzonden, maar, blijkens de verklaring van mevrouw [administratrice], ook voor het Verenigd Koninkrijk en Duitsland de opdracht ontbrak. Het Bureau acht het niet voorstelbaar dat bij een daadwerkelijke, serieuze controle het ontbreken van elk van deze drie landen over het hoofd zou zijn gezien.
Het Bureau is van oordeel dat ten kantore van F&J de in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid niet
is betracht, welke in het eerste lid van artikel 23 Rijksoctrooiwet 1995 is vereist voor herstel in de vorige toestand.
Het bezwaar moet derhalve ongegrond worden verklaard.
6. Het beroep van eiser spitst zich erop toe dat verweerder in weerwil van zijn bestendige jurisprudentie, niet heeft geconcludeerd tot herstel nadat hij had aangenomen dat van een adequaat controlesysteem sprake was, terwijl niet in geschil was dat het personeel op zich competent was. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte tevens onderzocht of de fout aan [manager] verweten kan worden. Deze stelling treft geen doel reeds omdat ook de rechtbank gelet op de door verweerder in het verweerschrift genoemde jurisprudentie van (destijds) de Octrooiraad concludeert dat er tevens sprake moet zijn van zekere "verontschuldigbare omstandigheden" danwel dat geen verwijt moet kunnen worden gemaakt aan degene die de misslag heeft begaan. Enige verontschuldigende omstandigheid (bijvoorbeeld liggend in de persoonlijke sfeer) voor het handelen van zowel [manager] als [administratrice] is door eiser niet gesteld. Voorts is de rechtbank met verweerder van oordeel dat [manager] een verwijt kan worden gemaakt in de zin dat zij kennelijk te gemakkelijk heeft aangenomen dat de stapel emails/kopieën die de bevestiging van de opdrachten aan MDC zou moeten vormen wel compleet was. Dit oordeel wordt ondersteund door het feit dat zij (dit geldt evenzeer voor [administratrice]) niet slechts de taksenbetaling voor Nederland maar ook voor Duitsland en het Verenigd Koninkrijk hebben gemist, terwijl voor alle landen kennelijk afzonderlijke emails worden verstuurd (er misten zodoende zelfs 3 emails). Op goede grond heeft verweerder uit de overgelegde verklaringen aldus kunnen afleiden dat de controle die [manager] uitvoerde op het werk van [administratrice] niet deugde en derhalve van "een daadwerkelijke, serieuze controle" geen sprake is geweest, zodat de in de gegeven omstandigheden geboden zorgvuldigheid niet is betracht.
7. Daar komt nog bij dat verweerder tevens terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is geweest van een werkelijk geïsoleerde misslag, hetgeen hij als een noodzakelijke voorwaarde mocht beschouwen voor een geslaagd beroep op artikel 23 Rijksoctrooiwet 1995 (vgl. bijv. Rb Den Haag 29 oktober 1999, BIE 2000, 4). Niet alleen blijkt dit uit het feit dat dezelfde betalingen ontbraken voor bovengenoemde twee andere landen. [manager] heeft bovendien onvoldoende duidelijk verklaard dat, en zo ja op welke wijze, zij in dit geval anders heeft gehandeld dan hetgeen zij normaliter deed. Met name kan uit haar verklaringen niet worden afgeleid dat zij ook een controle uitoefende op het eventueel ontbreken van landen in de set van kopieën/emails die [administratrice] aan haar liet zien.
8. Eiser heeft tot slot er nog over geklaagd dat van de hoorzitting op het bezwaar in strijd met artikel 7:7 Awb geen verslag is opgemaakt. Inmiddels echter heeft verweerder bedoeld verslag aan de rechtbank toegestuurd, zodat niet - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - valt in te zien op welke manier eiser in zijn belangen is geschaad.
9. De conclusie is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Aldus bestaat er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. J.A. Hagen, A.A.M. Mollee en E.F. Brinkman, en in het openbaar uitgesproken op 9 juni 2005 in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.M. van der Meide.