Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr. AWB 05/4155 MAWKMA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54a
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Staatssecreatris van Defensie, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 mei 2005 heeft verweerder eisers verzoek om in aanmerking te komen voor het SBK-instrument "overgang wachtgeld-UKW" ingewilligd en eiser ontslag verleend per 1 juli 2005.
Bij besluit van 27 mei 2005 heeft verweerder zijn besluit van 24 mei 2005 gerectificeerd en de ontslagdatum gewijzigd in 1 juli 2006.
Bij brief van 2 juni 2005 is namens eiser een bezwaarschrift ingediend tegen verweerders besluit van 27 mei 2005. In het bezwaarschrift heeft eisers gemachtigde verweerder verzocht om in te stemmen met rechtstreeks beroep op de rechtbank als bedoeld in artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb.
Bij brief van 16 juni 2005 heeft verweerder het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank onder de mededeling dat verweerder instemt met rechtstreeks beroep.
Ingevolge artikel 8:54a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is omdat het bestuursorgaan kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep op de rechtbank.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder kennelijk ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep.
Rechtstreeks beroep is - zo blijkt ook uit de parlementaire geschiedenis van de artikelen 7:1a en 8:54a van de Awb - bij uitstek aan de orde in geschillen waarin de standpunten van de betrokken partijen op grond van een uitputtende gedachtewisseling in de primaire besluitvormingsfase over en weer duidelijk zijn, terwijl daarbij niet de objectieve verwachting bestaat dat heroverweging van het primaire besluit door het bestuursorgaan tot een wijziging van die standpunten zal leiden.
In de onderhavige zaak draait het om eisers verzoek om gebruik te mogen maken van de mogelijkheid om vrijwillig de militaire dienst te verlaten als bedoeld in hoofdstuk II, punt 2.6 van het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK), nader uitgewerkt in de Beleidsnota van de Staatssecretaris van Defensie van februari 2005.
Verweerder is teruggekomen op zijn eerdere besluit omdat abusievelijk geen rekening zou zijn gehouden met een brief van eisers commandant van 29 april 2005, waaruit zou blijken dat eiser, gelet op zijn kennis en ervaring, onmisbaar is voor het welslagen van het Project Uitfasering Marine Patrouillevliegtuigen (PUMA-project).
Toepassing van het SBK en genoemde Beleidsnota berust op een discretionaire bevoegdheid van verweerder. Alleen al daarom is het niet uitgesloten dat heroverweging tot een andere beslissing leidt. Bovendien doet zich in deze zaak de (door eiser opgeworpen) vraag voor of verweerder wel op een juiste wijze toepassing heeft gegeven aan deze beleidsinstrumenten, en of eiser zich wellicht op het vertrouwens- of rechtszekerheidsbeginsel zou kunnen beroepen. Verweerders standpunt dienaangaande is nog volstrekt niet duidelijk..
Niet kan worden staande gehouden dat de door het bezwaarschrift geopende mogelijkheid om het besluit van 27 mei 2005, waarbij gedeeltelijk wordt teruggekomen op het eerdere besluit van 24 mei 2005, in het licht van de door eiser genoemde argumenten nog eens tegen het licht te houden, hoogstwaarschijnlijk niet tot een andere uitkomst zal leiden.
Voor zover verweerder heeft ingestemd met rechtstreeks beroep op de rechtbank met het oog op een spoedige beslissing, zulks in verband met het naderen van de datum 1 juli 2005 waarop eiser eervol ontslag wegens overtolligheid wenst, overweegt de rechtbank dat onverwijlde spoed op zichzelf beschouwd geen reden is voor het overslaan van de bezwaarschriftprocedure. Voor spoedeisende gevallen biedt de wet de mogelijkheid van een voorlopige voorziening hangende de behandeling van het bezwaar of het beroep.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder ten onrechte heeft ingestemd met rechtstreeks beroep. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt, en de gedingstukken daartoe aan verweerder retourneren.
De rechtbank 's-Gravenhage,
Bepaalt dat verweerder het beroepschrift als bezwaarschrift behandelt.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk, en in het openbaar uitgesproken op 1 juli 2005, in tegenwoordigheid van de griffier R. Meijer.