ECLI:NL:RBSGR:2005:AT9429

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3567 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de declaratie van een notaris in een geschil over erfdienstbaarheid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 juni 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de voorzitter van het bestuur van de ring 's-Gravenhage van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) over de declaratie van een notaris. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de declaratie van de notaris, die hij als te hoog beschouwde in het kader van een erfdienstbaarheid. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit van de KNB niet in stand kon blijven, omdat verweerder de declaratie niet in volle omvang had getoetst, zoals vereist door artikel 55, tweede lid, van de Wet op het notarisambt (Wna). De rechtbank stelde vast dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd welke werkzaamheden van de notaris noodzakelijk waren en welke niet. Dit leidde tot de conclusie dat de KNB een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen, waarbij rekening gehouden moest worden met de overwegingen van de rechtbank. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij de KNB werd opgedragen om het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van een volledige toetsing van notariële declaraties en de zorgplicht van de notaris jegens zijn cliënten.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, meervoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/3567 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de voorzitter van het bestuur van de ring 's-Gravenhage van de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB), verweerder.
Derde-partij: [notaris], notaris te Gouda (hierna: de notaris).
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 maart 2004 heeft verweerder inzake een declaratiegeschil tussen eiser en de notaris besloten, voor zover hier van belang, dat er geen gronden zijn de declaratie d.d. 20 december 2002 anders vast te stellen dan gedaan is.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 11 mei 2004 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Bij besluit van 13 juli 2004, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder het bezwaar van eiser deels gegrond en deels ongegrond verklaard, besloten dat de declaratie van de notaris niet in stand kan blijven en de notaris in overweging gegeven een nieuwe declaratie op te maken, waarbij hij zijn honorarium van € 3.125,-- terugbrengt naar € 2.125,--.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 augustus 2004, ingekomen bij de rechtbank op 20 augustus 2004 en van gronden voorzien bij brief van 20 september 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 16 juni 2005 ter zitting behandeld. Verschenen zijn:
- [eiser], eiser;
- [voorzitter van het bestuur], voorzitter van het bestuur van de ring 's-Gravenhage van de KNB;
- [notaris], derde-partij.
Motivering
Ingevolge artikel 55, eerste lid, van de Wet op het notarisambt (Wna) is de notaris verplicht om op verzoek van de cliënt een rekening van zijn honorarium voor ambtelijke werkzaamheden en overige aan de zaak verbonden kosten op te maken, waaruit duidelijk blijkt op welke wijze het in rekening gebrachte is berekend.
Ingevolge het tweede lid, eerste volzin, van dit artikel, voor zover hier van belang, kan de meest gerede partij bij met redenen omkleed schriftelijk verzoek aan de voorzitter een beslissing vragen indien over de in het eerste lid bedoelde rekening een geschil ontstaat.
Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden als vaststaand aan.
Tussen eiser en de eigenaren van een aangrenzend erf (hierna: "[betrokkene]") is een geschil gerezen over de wijze van oplossing van het gegeven dat de feitelijke erfafscheiding, een scheidingswand in een antieke stenen schuur, niet exact op de plaats van de kadastrale grens tussen beide percelen bleek te staan.
Een door [betrokkene] hierover aanhangig gemaakte procedure bij deze rechtbank heeft geleid tot een schikking vastgelegd in een proces-verbaal van 16 augustus 1999. Blijkens dat proces-verbaal zijn partijen onder meer overeengekomen dat zij binnen twee maanden notarieel zullen vastleggen dat de huidige scheidingsmuur zich niet bevindt op de erfgrens en dat zal worden vastgelegd dat de erfgrens loopt overeenkomstig de kadastrale tekening, gemerkt 1997 sectie B blad 5 archiefnummer 512, met dien verstande dat partijen het erover eens zijn dat de grens zich op anderhalve centimeter van het raamkozijn in de gevel van het schuurtje bevindt.
Daarbij is overeengekomen dat indien nodig - zulks ter beoordeling van de notaris - de huidige situatie zal worden vastgelegd in een erfdienstbaarheid, tot het moment waarop het schuurtje teniet zal zijn gegaan, dat deze erfdienstbaarheid zal worden vastgelegd om niet en dat partijen de kosten van de notariële werkzaamheden ieder bij helfte dragen.
Ter uitvoering daarvan heeft eiser de notaris benaderd met de vraag of hij ervaring had met erfdienstbaarheden en of hij een akte van erfdienstbaarheid zou kunnen opstellen. De notaris heeft daarop positief gereageerd. Eiser heeft daarop de naam van de notaris aan de advocaat van [betrokkene] doorgegeven, die met de inschakeling van de notaris instemde.
Op verzoek van [betrokkene] heeft de notaris vervolgens een conceptakte opgesteld.
Eiser kon niet instemmen met de inhoud van dit concept. Dit heeft geleid tot correspondentie tussen de notaris en eiser. De notaris heeft daarna in verband met door [betrokkene] gestelde vragen meerdere conceptaktes opgesteld.
Vervolgens is op verzoek van [betrokkene] op 5 november 2002 een tweede comparitie ter plaatse gehouden. De notaris was daarbij aanwezig. De rechter-commissaris heeft vervolgens bepaald dat een aantal passages in de conceptakte dienden te worden gewijzigd, verwijderd of aangevuld, waarna de notariële akte op 6 december 2002 is gepasseerd.
De notaris heeft voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 3.125,00 gedeclareerd, exclusief kosten van het kadastraal onderzoek (€ 60,00), BTW (€ 605,14) en kosten inschrijving kadaster (€ 19,50). De door eiser te betalen helft bedroeg aldus € 1.904,82.
De notaris heeft het verzoek van eiser om de rekening te matigen niet ingewilligd, waarna eiser het geschil heeft voorgelegd aan verweerder.
Bij primair besluit van 31 maart 2004 heeft verweerder beslist dat hem geen gronden zijn gebleken om de declaratie van 20 december 2002 anders vast te stellen dan is gedaan.
Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder op het bezwaar van eiser beslist dat de declaratie van de notaris niet in stand kan blijven en de notaris in overweging gegeven een nieuwe declaratie op te maken waarbij hij zijn honorarium terugbrengt naar € 2.125,--.
Verweerder heeft daartoe overwogen dat de werkzaamheden die de notaris heeft verricht, omvattender zijn geweest dan strikt noodzakelijk was en dat de notaris slechts eenmaal, namelijk bij brief van 30 november 2000, heeft aangegeven hoeveel uren door hem reeds aan het dossier waren besteed. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de notaris onvoldoende regie heeft genomen om de kosten te bewaken, onder andere doordat hij eiser niet heeft uitgenodigd voor een gesprek over hoe een en ander, gelet op eisers verhouding met zijn buurman, afgewikkeld zou kunnen worden. Voorts heeft verweerder laten meewegen dat, hoewel het (financieel) belang van de zaak gering was, de zaak niet als eenvoudig was te kwalificeren.
Eiser heeft in beroep - kort weergegeven - aangevoerd dat de notaris in de conceptakten een aantal bepalingen heeft opgenomen die geen onderdeel uitmaakten van de schikking tussen [betrokkene] en hem, zoals deze was vastgelegd in het proces-verbaal van 16 augustus 1999 en die ook overigens niet tussen hem en [betrokkene] waren overeengekomen. De notaris heeft hierover niet met hem overlegd en onnodig tijd aan deze bepalingen besteed, aldus eiser. Eiser stelt dat het contact tussen hem en de notaris, anders dan de notaris stelt, wel rechtstreeks is verlopen. De notaris heeft niet efficiënt gewerkt en heeft onnodig vijf verschillende administratief medewerkers ingeschakeld. Volgens eiser was het opstellen van de akte een buitengewoon simpele zaak, waarbij wordt aangetekend dat de oppervlakte van de grond nog geen vierkante meter, en de waarde van de grond waarop de erfdienstbaarheid betrekking had slechts € 100,-- bedroeg. De hoogte van de nota staat niet in verhouding tot deze waarde. Eiser stelt voorts dat de notaris zijn positie als gezamenlijk aangewezen en voor gezamenlijke rekening handelende notaris heeft miskend.
Eiser heeft tot slot aangevoerd dat de door verweerder aan de notaris in overweging gegeven vermindering van de declaratie te gering is, mede gegeven het feit dat de notaris, gelet op het voorgaande, had kunnen volstaan met enige aanpassingen van het eerste concept. Eiser zou een totaal honorarium van € 1000,-- normaal achten. Eiser verzoekt de rechtbank het bestreden besluit te vernietigen en zelf in de zaak te voorzien door te bepalen dat de notaris in overweging wordt gegeven het honorarium te verminderen tot € 1.000,--.
De rechtbank overweegt het volgende. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in haar uitspraak van 23 april 2003 (LJN: AF7629) heeft overwogen, blijkt uit de Memorie van Toelichting (MvT) bij artikel 55, tweede lid, van de Wna dat de toetsing van het aan de voorzitter ingevolge deze bepaling voorgelegde geschil over een declaratie van een notaris een volledige is. Ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wna, in samenhang bezien met het eerste lid, is het onderwerp van deze volledige toetsing de aan de voorzitter voorgelegde declaratie, waarop het geschil betrekking heeft. De wijze waarop de voorzitter de rekening behoort te toetsen, wordt in de MvT als volgt omschreven: "Het is niet de bedoeling dat de voorzitter zelf een nieuwe berekening maakt. Hij kan aangeven hoe die naar zijn oordeel had moeten worden gedaan en hij kan daarbij zijn eigen opvatting over de wijze waarop de notaris zijn honorarium had behoren te berekenen uiteenzetten." De Afdeling heeft daaruit geconcludeerd dat de voorzitter weliswaar een zekere ruimte toekomt bij de wijze waarop hij de aan hem ingevolge artikel 55, tweede lid, van de Wna toegekende bevoegdheid inkleedt, maar hij dient de hem voorgelegde declaratie in volle omvang op haar juistheid te beoordelen.
Het voorgaande betekent dat verweerder zich ook dient uit te laten over de noodzaak van de door de notaris verrichte werkzaamheden en voorts, wanneer de beoordeling van de werkzaamheden dit vergt, zich mede inhoudelijk een oordeel dient te vormen over die werkzaamheden.
De rechtbank stelt vast dat verweerder de hem voorgelegde declaratie niet in volle omvang op haar juistheid heeft getoetst. Verweerder heeft weliswaar in het bestreden besluit overwogen dat de werkzaamheden die de notaris heeft verricht omvattender zijn geweest dan strikt noodzakelijk was, maar hij heeft geen oordeel gegeven over de vraag welke door de notaris verrichte werkzaamheden niet noodzakelijk waren. Verweerder heeft zich niet uitgelaten over de door eiser opgeworpen vraag of de notaris werkzaamheden heeft verricht die buiten zijn opdracht vielen, en zo ja, in welke mate het verrichten van deze werkzaamheden noodzakelijk was, gelet op de zorgplicht van de notaris jegens partijen en belanghebbenden. In het bijzonder heeft verweerder geen oordeel gegeven over de noodzaak van het opnemen in de notariële akte van bepalingen omtrent het onderhoud van scheidingswand en/of schuur. Evenmin heeft hij zich uitgelaten over de noodzaak van het opstellen van meerdere concepten door de notaris en de noodzaak van het bijwonen van de comparitie door de notaris. Voorts heeft verweerder niet beoordeeld of, al dan niet in verband met eventueel niet noodzakelijk geoordeelde werkzaamheden, door de notaris onnodig is gecorrespondeerd.
Mede in het licht van het ontbreken van een volle toetsing met betrekking tot de noodzaak en inhoud van de door de notaris verrichte werkzaamheden is tot slot evenmin door verweerder voldoende gemotiveerd op welke gronden de declaratie met een bedrag van (exact) € 1.000,-- diende te worden verminderd.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, nu verweerder, het primaire besluit heroverwegende op grondslag van het bezwaar, in strijd met het bepaalde in artikel 55, tweede lid, van de Wna de hem voorgelegde declaratie niet in volle omvang heeft getoetst.
Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
Niet is gebleken dat door eiser in verband met de behandeling van dit beroep kosten zijn gemaakt die op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 13 juli 2004, kenmerk JS/LT;
draagt verweerder op een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat de ring 's-Gravenhage van de KNB aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten € 136,--, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit, mr. C. Fetter en mr. W.E. Doolaard en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.A. Leijten.