RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753186 - 05
's-Gravenhage, 12 juli 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[W.C. d. R.],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 juni 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. V.L.T. van Roy, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. M.R.B. Mos heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf, voor de tijd van 240 UREN, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Met betrekking tot het onder 1 telastgelegde feit (deelname aan een criminele organisatie) bestrijdt de raadsman -zakelijk weergegeven- dat verdachte deel zou hebben uitgemaakt van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband met een bepaalde organisatiegraad.
Naar vaste rechtspraak is van een criminele organisatie onder meer sprake, als die organisatie het plegen van misdrijven voor ogen heeft, de deelnemers aan de organisatie van dat oogmerk op de hoogte zijn en de organisatie zich kenmerkt door een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband. Een organisatie behoeft daarbij niet uit steeds dezelfde personen te bestaan; zij kan tot op zekere hoogte in samenstelling wisselen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van een dergelijk duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten, waarbij de organisatie en daarmee verdachte en zijn medeverdachten tot oogmerk hadden alles te doen wat nodig is om hennep en hennepplanten te telen en de eindproducten te verkopen. Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank uit het navolgende.
Verdachte en zijn medeverdachten hadden binnen de organisatie ieder een eigen taak. Zo hielden sommigen zich bezig met het uitzoeken van locaties voor hennepkwekerijen en richtten anderen de kwekerijen in, daarbij geadviseerd door deskundigen. Vervolgens namen weer anderen de dagelijkse verzorging van de hennepplanten op zich en hielpen velen met de oogst en het knippen van de henneptoppen. Tevens waren er personen die zorgdroegen voor de handel in en het vervoer van het eindproduct: wiet. Om deze keten van werkzaamheden efficiënt op elkaar te doen aansluiten, was een goed georganiseerde taakverdeling onontbeerlijk. Hiertoe hadden verdachte en zijn medeverdachten veelvuldig telefonisch contact waarbij zij zich, ter voorkoming van ontmaskering, vaak bedienden van versluierd taalgebruik. Voor verdachte geldt dat hij bij afwezigheid van zijn vader hennep vervoerde. Tevens exploiteerde verdachte, samen met medeverdachten (o.a. zijn vader) zelfstandig een hennepkwekerij. Verdachte heeft aangevoerd dat hij met lang niet alle personen die tezamen worden gezien als criminele organisatie contact had en de belangrijksten onder hen geeneens kende. Naar het oordeel van de rechtbank is dit juist kenmerkend voor een criminele organisatie. Door "schotten" te plaatsen tussen de verschillende betrokken personen wordt voorkomen dat deelnemers te veel kennis dragen en daardoor belastend kunnen verklaren over - met name - de meest prominente deelnemers.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deelgenomen aan - kort gezegd - een criminele organisatie, welke zich onder meer bezighield met het telen, bereiden en bewerken van hennep(planten). Het is een feit van algemene bekendheid dat het op de markt brengen van partijen drugs schadelijk is voor de volksgezondheid en dat daarmee de verslavingsproblematiek met alle daarmee vaak gepaard gaande vormen van criminaliteit in stand wordt gehouden. De verdachte heeft hierbij kennelijk uit louter financieel gewin gehandeld.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat verdachte, blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister niet eerder is veroordeeld.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22d, 47, en 140 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
Ten aanzien van feit 2
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
Ten aanzien van feit 3:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C van de Opiumwet gegeven verbod
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden ;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 240 UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 150 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 75 DAGEN;
in verzekering gesteld op :4 april 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op :7 april 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van :19 mei 2005,
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gedaan te 's-Gravenhage op 28 juni 2005 door
mrs C.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
M.M. van der Nat en Y. de Boer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. Koper, griffier.
Mr Y. de Boer is buiten staat dit vonnis te tekenen.