ECLI:NL:RBSGR:2005:AT9080

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/44874
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verstrekking van onjuiste gegevens in het kader van het driejarenbeleid

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 mei 2005 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Guinese nationaliteit, zijn aanvraag om een verblijfsvergunning had ingediend. De rechtbank diende te beoordelen of de afwijzing van de asielaanvraag door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie terecht was, met name in het licht van de resultaten van een leeftijdsonderzoek. Eiser had op 30 juni 1999 een aanvraag ingediend om als vluchteling te worden toegelaten, maar zijn aanvraag werd afgewezen op basis van het verstrekken van onjuiste gegevens over zijn leeftijd. De rechtbank overwoog dat de resultaten van het leeftijdsonderzoek niet als enige basis voor de afwijzing konden dienen, omdat deze niet aan de afwijzing waren ten grondslag gelegd. De rechtbank concludeerde dat de Minister niet had aangetoond dat de onjuiste gegevens van eiser van asielrechtelijke relevantie waren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/44874 BEPTDN
inzake: A, die stelt te zijn geboren op [..] juli 1982, van Guinese nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. M. Gavami, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 19 juli 2002 heeft verweerder ambtshalve bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking ‘tijdsverloop in de asielprocedure’. Bij bezwaarschrift van 16 augustus 2002 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 14 september 2004 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 11 oktober 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 11 november 2004. Op 11 januari respectievelijk 2 maart 2005 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 9 februari 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 maart 2005. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Op 30 juni 1999 heeft eiser een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling.
2. Op 20 april 2001 is ten aanzien van eiser een leeftijdsonderzoek verricht. In het rapport van het leeftijdsonderzoek, gedateerd 5 augustus 2001, is geconcludeerd dat eiser als meerderjarig kan worden beschouwd ten tijde van de asielaanvraag.
3. Verweerder heeft op 19 december 2001 aan eiser schriftelijk meegedeeld voornemens te zijn de aanvraag af te wijzen. Eiser heeft op 4 juli 2002 zijn zienswijze op dit voornemen schriftelijk naar voren gebracht. Bij besluit van 19 juli 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen en ambtshalve bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Bij beroepschrift van
16 augustus 2002 heeft eiser tegen dit besluit, voor zover het de afwijzing van zijn asielaanvraag betreft, beroep ingesteld bij de rechtbank.
4. Tegen de onder 3 bedoelde ambtshalve beslissing heeft eiser op 16 augustus 2002 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 5 november 2002 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij beroepschrift van 6 december 2002 beroep ingesteld bij de rechtbank.
5. Bij uitspraak van 12 mei 2003 heeft deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, de beroepen van 16 augustus 2002 en 6 december 2002 ongegrond verklaard (AWB 02/63214 en AWB 02/91427). Voor zover het beroep van 16 augustus 2002 gericht was tegen het besluit inzake de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘tijdsverloop in de asielprocedure’ heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard en het beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift doorgezonden aan de IND.
6. Uit het dossier blijkt dat de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland op 9 september 2003 door middel van een model M100-forumier aan verweerder heeft gemeld dat eiser sinds die datum geregistreerd staat als zijnde met onbekende bestemming (mob) vertrokken.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1.1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop in de asielprocedure. De resultaten van het leeftijdsonderzoek van 20 april 2001 hebben uitgewezen dat eiser een onjuiste leeftijd heeft opgegeven en dat hij daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt. De bewering van de gemachtigde van eiser dat eiser in alle eerlijkheid over zijn leeftijd heeft verklaard omdat hij deze van zijn vader heeft gehoord, doet aan deze conclusie niet af. Daarentegen doet deze volharding van eiser eens te meer afbreuk aan zijn betrouwbaarheid. Hierbij is nog van belang dat eiser nog immer geen documenten of andere concrete bewijzen heeft overgelegd waaruit blijkt dat hij aangaande zijn leeftijd wel degelijk juiste gegevens heeft verstrekt. Tevens wordt verwezen naar de uitspraak van 12 mei 2003 van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Gravenhage, waarin is geconcludeerd dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de verstrekte asielmotieven van eiser als ongeloofwaardig mogen worden aangemerkt. Gelet hierop valt evenmin in te zien dat eiser in alle oprechtheid zijn geboortedatum van 1 juli 1982 heeft verstrekt. Geconcludeerd wordt dan ook dat tot op heden geen afdoende verklaring is gegeven, dan wel nieuwe informatie is verstrekt, op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat niet langer sprake is van verstrekking van onjuiste gegevens. Blijkens hetgeen is neergelegd in paragraaf C2/9.3, onder b, van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000 komt eiser dan ook niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van tijdsverloop.
1.2. De door eiser ter zitting aangevoerde beroepsgrond, inhoudende dat het leeftijdsonderzoek niet als zorgvuldig kan worden beschouwd vanwege de omstandigheid dat het daarvan opgemaakte rapport niet is ondertekend, kan volgens verweerder niet slagen nu deze grond voor het eerst ter zitting is aangevoerd.
2.1. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd. In paragraaf C1/5.2.3 van de Vc 2000 is een omschrijving gegeven van de betekenis van de term ‘verstrekken van onjuiste gegevens’, te weten het door de asielzoeker aan de Nederlandse autoriteiten verstrekken van onjuiste gegevens teneinde te bewerkstellingen dat hij in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren. Vervolgens is een opsomming gegeven van de gevallen die hieronder vallen. Voorts is in paragraaf C2/9.3 van de Vc 2000 bepaald dat deze contra-indicatie geen absoluut karakter heeft in die zin dat altijd een verblijfsvergunning zal worden onthouden. Zowel uit de bedoelde opsomming als uit laatstgenoemde paragraaf kan worden afgeleid dat in het beleid is beoogd de contra-indicatie tegen te werpen aan degenen die manifest bedrog hebben gepleegd, namelijk degenen die onjuiste gegevens hebben verstrekt ten einde zich een betere positie te verwerven. In eerstgenoemde paragraaf ligt de overeenkomst tussen de genoemde gevallen hierin dat de genoemde gegevens slechts opzettelijk kunnen worden verschaft. Men kan immers niet bij wijze van vergissing onjuiste gegevens verschaffen. Evenmin kan er sprake zijn van onbekendheid met deze gegevens. Het opzettelijk verschaffen van deze informatie is dan ook een vereiste. In laatstgenoemde paragraaf is vervolgens aangegeven dat deze contra-indicatie geen absoluut karakter heeft. Hieruit kan worden afgeleid dat er gevallen denkbaar zijn waarin het verstrekken van onjuiste gegevens niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend. Eiser heeft zowel bij het eerste gehoor als bij het nader gehoor uitdrukkelijk verklaard dat hij niet weet wanneer hij is geboren, dat hij van zijn vader heeft gehoord dat hij zeventien jaar was, maar dat hij niet weet hoelang daarvoor deze mededeling aan hem werd gedaan. Onder deze omstandigheden kan in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat eiser opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt. Voorts kan in redelijkheid niet worden geconcludeerd dat de door eiser opgegeven leeftijd kan worden aangemerkt als een gegeven in de zin van voornoemde bepaling. Dit geldt te meer daar eiser deze informatie niet stellig heeft verstrekt. In dit verband wordt tenslotte opgemerkt dat het leeftijdsonderzoek niet de voornaamste reden heeft gevormd voor de lange duur van de asielprocedure.
2.2. Eisers gemachtigde heeft ter zitting het gestelde vertrek met onbekende bestemming betwist en aangegeven dat hij ten tijde van het bestreden besluit contact met eiser heeft gehad. Bij die gelegenheid heeft eiser hem gemachtigd beroep in te stellen. Voorts heeft de gemachtigde eiser schriftelijk op de hoogte gesteld van de behandeling ter zitting. Nu dit schrijven niet is teruggezonden, mag ervan worden uitgegaan dat de uitnodiging eiser heeft bereikt. Nu eisers gemachtigde voorts eerst daags voor de zitting op de hoogte is gesteld van de mob-melding, heeft hem de tijd en de gelegenheid ontbroken om herhaald en op de gerezen vraagpunten toegespitst contact te zoeken met eiser.
2.3. Ter zitting is voorts aangevoerd dat, nu het van het leeftijdsonderzoek opgemaakte rapport niet is ondertekend door de deskundige, het rapport niet voldoet aan de eisen die daaraan op grond van de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) mogen worden gesteld. Het bestreden besluit is dan ook in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel genomen.
IV. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of eiser een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Gelet op de omstandigheden van het geval, te weten het door verweerder niet weersproken contact tussen eiser en zijn gemachtigde in de periode waarin het bestreden besluit is genomen, de niet bovenmatig lange tijdspanne tussen het instellen van het beroep en de datum waarop dit ter zitting is behandeld, de verschijning van eisers gemachtigde ter zitting, en voorts in aanmerking genomen het feit dat de gemachtigde niet in de gelegenheid is geweest nader contact te zoeken met eiser, is de rechtbank van oordeel dat onder deze omstandigheden aan het M100-formulier niet zonder meer de conclusie kan worden verbonden dat eiser niet langer een rechtens te beschermen belang heeft bij de beoordeling van het bestreden besluit. De rechtbank merkt in dit verband op dat de hiervoor opgesomde omstandigheden in belangrijke mate verschillen van die welke voorlagen in bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRS van 10 december 2003 (JV 2004, 64). Eiser kan derhalve in zijn beroep worden ontvangen.
2. Aan de orde is dan de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
3. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
5. In artikel 3.6, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000, zoals dat ten tijde van het bestreden besluit gold, is bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, ambtshalve kan worden verleend onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.
6. Volgens paragraaf C2/9.3, onder b, van de Vc 2000 geldt als contra-indicatie dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid. Voor toepassing van deze grond is van belang paragraaf C1/5.2.3 van de Vc 2000. Deze contra-indicatie heeft voor het driejarenbeleid geen absoluut karakter in die zin dat altijd een verblijfsvergunning zal worden onthouden. Als de vreemdeling, na confrontatie met de bevindingen van verweerder (bijvoorbeeld op grond van een onderzoek van de Minister van Buitenlandse Zaken) toegeeft dat hij op relevante (essentiële) onderdelen van zijn asielrelaas onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan hij vanaf dat moment relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid opbouwen. Dat geldt niet voor zaken waarin de vreemdeling de resultaten van het onderzoek betwist en vervolgens (op dit onderdeel van de procedure) in het ongelijk wordt gesteld. In dat geval blijft de vreemdeling in feite onjuiste gegevens verstrekken en staat dit (nog steeds) in de weg aan het opbouwen van relevant tijdsverloop.
7. In geschil is de vraag of verweerder op grond van de resultaten van het leeftijdsonderzoek heeft kunnen concluderen dat eiser onjuiste gegevens omtrent zijn leeftijd heeft verstrekt, die gelet op het bepaalde in paragraaf C2/9.3, onder b, van de Vc 2000 aan verlening van een verblijfsvergunning op grond van drie jaar tijdsverloop in de asielprocedure in de weg staan.
8. Met betrekking tot eisers betoog dat het rapport van het leeftijdsonderzoek niet mag dienen als grondslag voor het bestreden besluit vanwege het feit dat de ondertekening ontbreekt, wordt als volgt overwogen. De rechtbank is van oordeel dat, nu dit punt eerst ter zitting aan de orde is gesteld en bovendien de resultaten van het leeftijdsonderzoek nimmer zijn betwist, het betoog niet kan slagen. De rechtbank acht het in strijd met de goede procesorde deze beroepsgrond bij haar oordeel te betrekken.
9. De rechtbank overweegt ten aanzien van de gestelde contra-indicatie als volgt. Ingevolge de verwijzing in paragraaf C2/9.3 van de Vc 2000 naar paragraaf C1/5.2.3 van de Vc 2000 is in casu de vraag aan de orde of de gestelde contra-indicatie, het verstrekken van onjuiste gegevens, al dan niet van asielrechtelijke relevantie is (geweest). Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, gelet op de toelichting in paragraaf C2/9.3, onder b, van de Vc 2000, moet worden geconcludeerd dat de betreffende gegevens betrekking dienen te hebben op relevante (essentiële) onderdelen van het asielrelaas. De rechtbank stelt in dit kader vast dat door verweerder niet de resultaten van het leeftijdsonderzoek aan de afwijzing van eisers asielaanvraag ten grondslag zijn gelegd. De rechtbank overweegt voorts dat niet zonder meer aanleiding bestaat voor het oordeel dat op grond van het beleid eisers verklaringen op één lijn zijn te stellen met het overleggen van valse of vervalste documenten. In dit verband is van belang eisers verklaring inhoudende dat hij niet weet wanneer hij is geboren en dat hij is afgegaan op de mededelingen van zijn vader omtrent zijn leeftijd.
10. In het licht van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met de enkele overweging dat nu de resultaten van het leeftijdsonderzoek hebben uitgewezen dat eiser een onjuiste leeftijd heeft opgegeven, hij daarmee onjuiste gegevens heeft verstrekt in de zin van paragraaf C2/9.3, onder b, van de Vc 2000. Het bestreden besluit ontbeert dan ook een deugdelijke motivering.
11. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
12. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
13. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht-bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver-goeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,-- (zegge: honderd zesendertig euro).
Gewezen door mr. E.J. van As, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Kolk, griffier, en openbaar gemaakt op 25 mei 2005.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op 25 mei 2005.
Conc: MK
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.