ECLI:NL:RBSGR:2005:AT8474

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/2506 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en beëindiging van bijstandsuitkering wegens schending van inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 31 mei 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had een bijstandsuitkering ontvangen, maar deze werd per 1 juni 2003 ingetrokken door verweerder, omdat eiseres niet tijdig de gevraagde gegevens had overgelegd die noodzakelijk waren voor het vaststellen van haar recht op bijstand. Verweerder stelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden, wat leidde tot een onterecht of te hoog bedrag aan bijzondere bijstand. Eiseres had weliswaar enkele gegevens overgelegd, maar niet volledig en niet binnen de gestelde termijn.

De rechtbank oordeelde dat eiseres op 18 juni 2003 weliswaar enkele overzichten had ingediend, maar dat zij niet binnen de gestelde termijn volledig aan het verzoek om informatie had voldaan. De rechtbank wees erop dat het aan eiseres was om haar post door anderen te laten verzorgen, vooral gezien haar beperkte taalvaardigheden. De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had gesteld dat het recht op bijstand moest worden beëindigd, omdat eiseres niet had voldaan aan haar inlichtingenplicht.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er geen dringende redenen waren om van intrekking af te zien. De rechtbank benadrukte dat voor het vaststellen van het recht op bijstand duidelijkheid moest bestaan over de financiële situatie van eiseres, en dat zij had nagelaten om belangrijke informatie over bankrekeningen op naam van haar kinderen te verstrekken. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de besluiten van verweerder tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/2506 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (voorheen: de Commissie Sociale Zekerheid), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Na eerdere opschorting van de bijstandsuitkering van eiseres, heeft verweerder bij besluit van 23 juni 2003 deze uitkering per 1 juni 2003 ingetrokken.
Bij besluit van 24 juni 2003 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat haar aanspraak op bijzondere bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) voor de kosten van hulp in de huishouding met ingang van 1 juni 2003 wordt beëindigd, over de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 wordt herzien en dat de teveel aan eiseres betaalde uitkering ten bedrage van € 9,53 wordt teruggevorderd.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 24 juni 2003 is aan eiseres medegedeeld dat haar aanspraak op bijzondere bijstand voor de kosten van extra verwarming van de studeerkamer ten behoeve van een of meer schoolgaande kinderen wordt beëindigd met ingang van 1 juni 2003, dat deze uitkering over de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 wordt herzien en dat de te veel aan eiseres betaalde uitkering ten bedrage van € 10,27 wordt teruggevorderd.
Tegen deze besluiten heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 4 mei 2004, verzonden op 6 mei 2004, heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 9 juni 2004, van gronden voorzien bij brief van 12 juli 2004, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 27 mei 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M. Mos.
Feiten
Aan eiseres is door verweerder met ingang van 5 augustus 1985 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande ouder toegekend. Ook heeft verweerder aan eiseres bijzondere bijstand voor de kosten van huishoudelijke hulp en voor de kosten van extra verwarming van de kamers van de drie thuiswonende en schoolgaande kinderen toegekend. Bij een heronderzoek op 7 april 2003 is gebleken dat eiseres maandelijks een bedrag van € 68,07 op een bankrekening met nummer B990-67478 overmaakte. Uit een door eiseres op verzoek van verweerder overgelegd afschrift van deze rekening is gebleken dat deze op naam is gesteld van [familielid] en dat op 1 april 2003 het saldo € 19.708,- bedroeg. Verweerders brief van 1 mei 2003, waarin eiseres is verzocht om de afschriften van deze rekening van de laatste vijf jaar en een schriftelijke verklaring over de tenaamstelling van de rekening over te leggen, is retour gekomen. Bij brief van 20 mei 2003 heeft verweerder eiseres nogmaals verzocht het gevraagde binnen een termijn van 21 dagen over te leggen. Uit een verificatieonderzoek op 8 mei 2003 is vervolgens gebleken dat naast de door eiseres opgegeven girorekening er meerdere bank- en girorekeningen op haar naam en/of op naam van haar kinderen bestaan. Vervolgens heeft verweerder bij brief van 21 mei 2003 eiseres verzocht om binnen een termijn van 21 dagen een overzicht te geven van al deze rekeningen sinds de opening tot heden. Nu eiseres niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan aan dit verzoek om informatie, heeft verweerder bij besluit van 7 juni 2003 de bijstandsuitkering opgeschort en vervolgens ook beëindigd.
Standpunten partijen
Verweerder heeft aan de ongegrondverklaring van het bezwaar van eiseres in hoofdzaak ten grondslag gelegd, dat zij heeft nagelaten de gevraagde gegevens die van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand binnen de daartoe gestelde termijn over te leggen. Daarmee heeft eiseres volgens verweerder haar inlichtingenplicht geschonden, hetgeen ertoe heeft geleid dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijzondere bijstand is verleend.
Eiseres heeft gesteld dat zij zich er niet bewust van is geweest dat de andere rekeningen van belang waren voor haar uitkering. Het bedrag op de rekening ten name van [familielid] heeft eiseres gespaard door maandelijks € 68,07 (ƒ150,-) van haar uitkering over te maken sinds de geboorte van en ook ten bate van haar dochter [dochter]. Nadat deze dochter meerderjarig was geworden, is het volledig gespaarde bedrag van deze groeirekening overgemaakt naar een eigen rekening van deze dochter. Ook de overige (spaar)rekeningen heeft eiseres ten behoeve van haar kinderen geopend. Op deze rekeningen heeft de ex-echtgenoot van eiseres, [ex-echtgenoot], bedragen overgemaakt voor hun kinderen. Eiseres heeft nimmer daadwerkelijk de beschikking gehad over deze gelden. Eiseres beheerst onvoldoende de Nederlandse taal en kan niet lezen of schrijven. Wegens de vakantie van haar dochters, die haar in administratieve zaken bijstaan, heeft zij niet tijdig kennis kunnen nemen van verweerders brieven van 20 en 21 mei 2003. Gelet op het voorgaande heeft verweerder ten onrechte haar recht op (bijzondere) bijstand beëindigd en de aan haar reeds betaalde uitkering teruggevorderd, aldus eiseres.
Wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Abw ingetrokken. De bestreden besluiten zijn tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het bezwaarschrift vóór of op de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Abw heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet meer over de middelen beschikt om in de noodzakelijk kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw doet de belanghebbende op verzoek onverwijld of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of het bedrag van de bijstand dat wordt betaald.
Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Abw schorten burgemeester en wethouders, indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking aan het onderzoek verleent, het recht op bijstand op:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
Ingevolge artikel 69, derde lid, Abw - voor zover hier van belang - herzien de burgemeester en wethouders een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand of trekken een dergelijk besluit in:
a. indien een gedraging als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of het niet (behoorlijk) nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 65, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand;
b. indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Ingevolge artikel 69, vierde lid, van de Abw trekken burgemeester en wethouders als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand in met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Ingevolge artikel 69, vijfde lid, van de Abw, kunnen burgemeester en wethouders indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien.
Ingevolge artikel 81, eerste lid, Abw wordt de bijstand die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 14 of 69, derde lid of vierde lid ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend, van de belanghebbende teruggevorderd.
Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de intrekking per 1 juni 2003 van de bijstandsuitkering.
Onder verwijzing naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 27 juni 2000, JABW 2000/138 en van 15 mei 2001, JABW 2001/119, stelt de rechtbank voorop dat in het kader van de toetsing van een besluit op grond van artikel 69, vierde lid, Abw uitsluitend dient te worden beoordeeld of betrokkene heeft verzuimd binnen de daartoe gestelde hersteltermijn de bij het opschortingbesluit gevraagde informatie te verstrekken, alsmede of er dringende redenen aanwezig zijn om met toepassing van artikel 69, vijfde lid, Abw geheel of gedeeltelijk van intrekking af te zien.
Vaststaat dat eiseres op 18 juni 2003 wel overzichten en afschriften van de groeirekening heeft overgelegd, maar dat zij niet binnen de gestelde termijn volledig aan verweerders verzoek om informatie is tegemoetgekomen. Eerst in bezwaar heeft eiseres de gevraagde overzichten van de andere rekeningen overgelegd. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd over het niet tijdig kunnen reageren op de oproep om het verzuim te herstellen, omdat zij niet kan lezen en schrijven, doet daaraan niet af. Het komt voor rekening en risico van eiseres dat zij in afwezigheid van haar dochters heeft nagelaten om haar post door anderen te laten verzorgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden gesteld dat, doordat eiseres niet binnen de gestelde termijn alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, het recht op bijstand met toepassing van artikel 69, eerste en vierde lid, van de Abw diende te worden beëindigd. Ook is de rechtbank niet gebleken dat er sprake is van dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het besluit tot intrekking van het recht op bijstand.
Ten aanzien van de beëindiging, herziening en terugvordering van de bijzondere bijstand voor de kosten huishoudelijke hulp en verwarming.
Overeenkomstig de jurisprudentie van de CRvB ten aanzien van een besluit tot weigering en beëindiging van een bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht, dient te worden beoordeeld of verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiseres de inlichtingenplicht van artikel 65 van de Abw niet is nagekomen, als gevolg waarvan niet kan worden bepaald of en in welke mate eiseres aanspraak kan maken op een (bijzondere) bijstandsuitkering. (Zie hiertoe onder meer de uitspraak van de CRvB van 26 maart 2002, gepubliceerd in JABW 2002/102.)
Voor het vaststellen van het recht op bijstand dient duidelijkheid te bestaan over de financiële situatie van eiseres. De tenaamstelling van een bankrekening rechtvaardigt de veronderstelling dat het tegoed een bestanddeel van het vermogen vormt. Dit is ook het geval indien de bankrekening niet op naam van de belanghebbende maar op naam van diens minderjarige inwonende kinderen is gesteld (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 29 januari 2001, gepubliceerd in JABW 2001/84). Vaststaat dat eiseres heeft nagelaten de vijf (spaar)rekeningen ten name van de bij haar ten tijde van belang inwonende minderjarige kinderen met een destijds vastgesteld gezamenlijk tegoed van € 55.084,- onverwijld aan verweerder te vermelden. Hierdoor had verweerder geen volledig inzicht in de financiële situatie van eiseres. De gestelde omstandigheid dat eiseres de tegoeden niet voor zichzelf heeft aangewend, doet daaraan niet af. Ook de omstandigheid dat het bedrag op de groeirekening van [dochter] wellicht niet tot het vermogen van eiseres kan worden gerekend, omdat aannemelijk zou zijn dat eiseres dit bedrag van haar uitkering heeft gespaard, maakt dat niet anders.
Met betrekking tot de bijzondere bijstand voor de verwarmingskosten neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres heeft erkend dat haar twee oudste kinderen ten tijde van belang inmiddels niet meer bij haar woonden. Ook van dit voor de bijstandsverlening van belang zijnde gegeven heeft eiseres verweerder niet op de hoogte gesteld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft gesteld dat eiseres de op haar ingevolge artikel 65 van de Abw rustende inlichtingenplicht heeft geschonden en dat dientengevolge het recht op bijzondere bijstand niet kon worden vastgesteld. Beide bijzondere bijstandsuitkeringen zijn dan ook terecht beëindigd.
De rechtbank overweegt vervolgens dat het hiervoor genoemde nalaten van eiseres heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijzondere bijstand over de periode van 1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003. Uit het voorgaande volgt dat verweerder gezien het bepaalde in artikel 69, derde lid, onder a, van de Abw de besluiten tot bijzondere bijstandsverlening over deze periode terecht heeft herzien.
Overeenkomstig het bepaalde in artikel 81, eerste lid, van de Abw was verweerder voorts gehouden de ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende bijstand van eiseres terug te vorderen. Gesteld noch gebleken is dat de terug te vorderen bedragen door verweerder onjuist zijn vastgesteld.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.