ECLI:NL:RBSGR:2005:AT8382

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/53278
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen intrekking van besluit en verzoek tot wijziging van petitum in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2005 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een vreemdeling, eiser, die sinds 19 december 1996 in Nederland verblijft. Eiser, geboren in 1959 en van Ghanese nationaliteit, had op 14 oktober 2000 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, welke door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 7 mei 2003 werd afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd op 9 november 2004 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiser op 30 november 2004 beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser niet kon worden gevolgd in zijn standpunt dat het beroep na intrekking van het besluit moest worden aangemerkt als gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. De rechtbank verwees naar de Afdelingsuitspraak van de Raad van State van 29 maart 2005, waarin werd gesteld dat een wijziging van de vordering niet past in het systeem van de wet. De rechtbank benadrukte dat een nieuw beroepschrift moest worden ingediend indien eiser zich wilde beroepen op het niet tijdig beslissen.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 322,-- en de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) veroordeeld deze kosten aan eiser te vergoeden. Tevens werd gelast dat de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht van € 136,-- vergoedt. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. G.F. van der Linden-Burgers, en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/53278 BEPTDN
Inzake : [eiser], eiser, V-nummer [V-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van zijn gemachtigde mr. G.E. Eind, rechtskundig Bureau Eind te Zoetermeer,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1959, bezit de Ghanese nationaliteit en verblijft sedert 19 december 1996 als vreemdeling in Nederland. Op 14 oktober 2000 heeft hij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning. Verweerder heeft deze aanvraag op 7 mei 2003 afgewezen. Eiser heeft hiertegen een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 9 november 2004 het bezwaar ongegrond verklaard. Bij schrijven van 30 november 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2. Na te hebben kennis genomen van de stukken, acht de rechtbank in dit geval termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:54 Awb uitspraak te doen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Bij brief van 18 april 2005 heeft verweerder de beschikking van 9 november 2004 ingetrokken en meegedeeld dat een nieuwe beschikking op het bezwaar zal worden genomen. Eiser heeft bij brief van 19 april 2005, onder verwijzing naar een uitspraak van deze rechtbank van 23 september 2004 (AWB 03/30361; LJN-nr: AR3883), verzocht het beroepschrift thans te beschouwen als zijnde gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift van 13 mei 2003. Bij griffiersbrief van 21 april 2005 is dit verzoek van eiser bevestigd.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 maart 2005, JV 2005, 204 oordeelt de rechtbank, in afwijking van het gestelde in even genoemde griffiersbrief en de uitspraak waaraan eiser heeft gerefereerd, dat eiser niet kan worden gevolgd in zijn standpunt dat na intrekking van het besluit het beroep moet worden aangemerkt als gericht tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar. Een wijziging van de vordering van het beroep als voorgesteld past niet in het systeem van de wet. De vordering kan met het oog op de in artikel 8:72 tot en met 8:75 Awb neergelegde verschillende rechterlijke (neven)uitspraken worden aangevuld, doch bij een wijziging als door eiser beoogd, is een dergelijke aanvulling niet aan de orde. Met die wijziging wordt getreden buiten de ten tijde van indiening van het beroep gegeven grenzen van het geschil. Het door eiser ingestelde beroep is gericht tegen de (reële) beslissing op bezwaar van 9 november 2004. Bij het indienen hiervan lag geen situatie voor als bedoeld in artikel 6:2 Awb.
Een beroep op de voet van artikel 6:2, onder b, Awb wegens het niet tijdig beslissen vereist het indienen van een nieuw beroepschrift. De brief van eiser van 19 april 2005 zal de rechtbank als zodanig nieuw beroep aanmerken en daarvan de ontvangst bevestigen. Na betaling van het verschuldigde griffierecht zal het beroep worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in afdeling 3.4 van de Procesregeling vreemdelingenkamers.
Nu eiser niet heeft gesteld na intrekking van het besluit nog een belang te hebben bij beoordeling daarvan wordt het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
3. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Het standpunt van verweerder dat er aanleiding is het verzoekschrift AWB 04/53279 en het beroepschrift als één samenhangende zaak in de zin van artikel 3 Besluit proceskosten bestuursrecht te beschouwen, volgt de rechtbank niet. Het petitum van het verzoekschrift, er toe strekkende de uitzetting te verbieden, kan, mede in aanmerking genomen dat het tweede lid van voornoemd artikel niet spreekt over verzoekschriften, niet op een lijn worden gesteld met dat van het beroepschrift.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden;
3. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,-- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2005, in tegenwoordigheid van mr. G.F. van der Linden-Burgers, griffier.
afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.