ECLI:NL:RBSGR:2005:AT8342
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning voor medische behandeling
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 juni 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een aanvraag voor een verblijfsvergunning op medische gronden. Verzoeker, een Turkse nationaliteit, had op 16 maart 2004 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning onder de beperking van het ondergaan van medische behandeling. Deze aanvraag werd op 4 april 2005 door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen. Verzoeker maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om de rechtsgevolgen van het besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de vragen die de verweerder aan het Bureau Medische Advisering (BMA) stelde, overeenkwamen met de modelvraagstelling voor een vergunning tot verblijf. Hierdoor was er geen noodzaak voor een afzonderlijk onderzoek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, dat betreft de reisgeschiktheid van verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zijn gezondheidstoestand een belemmering vormde voor zijn terugkeer naar Turkije. De stelling dat hij al vijftien jaar in Nederland was, werd niet als voldoende bewijs beschouwd.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd het bezwaar van verzoeker tegen de afwijzing van de verblijfsvergunning ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen grond was voor het treffen van de gevraagde voorziening en dat de belangen van de verweerder zwaarder wogen dan die van verzoeker. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.