RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753551-04
's-Gravenhage, 21 juni 2005
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden te Zoetermeer.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 mei, 6 en 7 juni 2005.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr L.C.H. Karstanje, advocaat te Gouda, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Degeling heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van de hem bij dagvaarding onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 primair telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht alsmede tot de maatregel van de terbeschikkingstelling van verdachte met dwangverpleging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijzigingen ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de gewijzigde telastelegging, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 subsidiair (subsidiaire variant), 2 primair en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Vrijspraak/bewijsoverweging.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring van de feiten het navolgende.
Savanna is op 20 september 2004 overleden. De arts en patholoog mevrouw H.A. Tromp heeft sectie verricht op het stoffelijk overschot. Zij heeft haar bevindingen vastgelegd in een rapport d.d. 28 december 2004. De conclusie daarvan luidt als volgt:
Bij Savanna, oud 3 jaren, zijn een te laag bloedsuikergehalte (ten gevolge van ondervoeding) en tekenen van zuurstoftekort gevonden. Het intreden van de dood kan zonder meer worden verklaard door de combinatie van deze bevindingen. Elk van deze bevindingen kan echter op zichzelf eveneens de dood ten gevolge hebben, waarbij het stervensproces als gevolg van een te laag bloedsuikergehalte zich over een langere tijdsduur zal uitstrekken dan het stervensproces door verstikking door geweld op de hals en/of smoren.
Ook de heer R.A.C. Bilo, forensisch geneeskundige, heeft een rapport uitgebracht omtrent onder meer de doodsoorzaak van Savanna. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van voormeld sectierapport, de (overige) medische gegevens in het dossier alsmede de processen-verbaal van de verhoren van de verdachten en getuigen. Omtrent de doodsoorzaak concludeert hij in zijn rapport d.d. 5 januari 2005 het volgende:
De meest waarschijnlijke verklaring voor het overlijden wordt gevormd door het - door de moeder beschreven - gecombineerde gebruik van de knevel en het washandje. Als complicerende en bijdragende factoren moeten worden beschouwd de verkoudheid, zoals beschreven door de moeder, en mogelijk de door het NFI geconstateerde lage bloedsuiker als gevolg van de ondervoeding (eventueel leidend tot een coma op basis van te lage bloedsuikers).
Indien hetgeen moeder vertelt over de gebeurtenissen betrouwbaar is, kan het optillen bij de "strot" als een levensbedreigende handeling worden beschouwd. Omdat moeder zegt dat zij het kind weliswaar heeft opgetild bij de hals, maar ook weer snel heeft losgelaten en zij stelt dat zij Savanna daarna nog levend heeft gezien, is deze handeling waarschijnlijk niet verantwoordelijk voor het overlijden.
De ondervoeding had, gezien de ernst, op termijn tot overlijden aanleiding kunnen geven.
Het gebruik van het washandje had op ieder moment, voorafgaand aan 20 september 2004, tot overlijden aanleiding kunnen geven.
Beide deskundigen zijn ter terechtzitting van 6 juni 2005 ondervraagd over de door hen uitgebrachte rapporten.
Mevrouw Tromp heeft erop gewezen dat zij tot haar bevindingen is gekomen zonder kennis te hebben van de gegevens waarover de heer Bilo wel de beschikking had. Over de ondervoeding heeft zij gezegd dat het lage bloedsuikergehalte van Savanna levensbedreigend was en dat het kan zijn dat Savanna daaraan op 20 september 2004 is overleden. Bij dood door ondervoeding is sprake van een stervensproces van een langere duur. Het laatste deel van dat stervensproces bestaat dan uit sufheid en duizeligheid, leidend tot een coma en vervolgens de dood. Weliswaar gaat het hier om een stervensproces van een langere duur, maar mogelijk is dat Savanna in een tijdsbestek van 1,5 uur - op 20 september 2004 het vermoedelijke tijdsverloop tussen een heftige ruzie van de echtgenote van verdachte, medeverdachte [moeder van het slachtoffer], met Savanna en het moment waarop de echtgenote Savanna dood aantrof - op deze wijze is komen te overlijden. Absolute zekerheid hierover bestaat niet. Hoewel het moeilijk is in te schatten wat de invloed van elk van de door de heer Bilo in diens rapport genoemde factoren afzonderlijk is geweest, ziet zij, na lezing van dit rapport, in het gebruik van een washandje met een knevel eerder een doodsoorzaak dan in het te lage bloedsuikergehalte, ook al is dat laatste wel van invloed geweest op het overlijden.
De heer Bilo heeft de conclusie van zijn rapport in die zin gewijzigd dat niet alleen de verkoudheid maar ook de lage bloedsuiker als complicerende en bijdragende factor (dus niet meer als een mogelijk complicerende en bijdragende factor) moet worden beschouwd. Naar zijn oordeel zou Savanna op termijn aan het lage bloedsuikergehalte zijn overleden als niet zou zijn ingegrepen. Ook heeft hij herhaald dat het gecombineerde gebruik van een washandje en een knevel ook voor een gezond kind een levensbedreigende handeling is. Waarschijnlijk heeft Savanna eerder soortgelijke handelingen overleefd, omdat haar fysieke conditie toen nog beter was.
De rechtbank concludeert op grond van dit één en ander dat Savanna is overleden door het gecombineerde gebruik van de knevel en het washandje, met als bijdragende factoren haar verkoudheid en de lage bloedsuiker als gevolg van de ondervoeding. De rechtbank onderschrijft voorts de hiervoor aangehaalde conclusie van de heer Bilo, inhoudende dat de ondervoeding, gezien de ernst ervan, (slechts) op termijn tot overlijden aanleiding had kunnen geven.
Mede op basis van laatstgenoemde conclusie van de heer Bilo acht de rechtbank de door mevrouw Tromp opengelaten mogelijkheid dat Savanna in de ochtend van 20 september 2004 in een tijdsbestek van ongeveer 1,5 uur ten gevolge van alleen de lage bloedsuiker is overleden, vooral een theoretische. De ondervoeding wordt daarom niet als een zelfstandige doodsoorzaak aangemerkt.
Vrijspraak feit 1 primair (doodslag)
Medeverdachte [moeder van het slachtoffer] heeft Savanna in de ochtend van 20 september 2004 een washandje in de mond gestopt en dit vastgezet met een verband, haar vervolgens onder een bed geduwd en haar alleen achtergelaten. Verdachte was daarbij niet aanwezig. Ook anderszins kan niet gezegd worden dat hij enig aandeel heeft gehad in de fatale handelingen van zijn echtgenote die ochtend. Verdachte heeft wel een aandeel gehad in de ernstige ondervoeding van Savanna. Nu deze ondervoeding niet als een zelfstandige doodsoorzaak wordt aangemerkt, dient verdachte van het onder 1 primair telastegelegde te worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 1 subsidiair (primaire variant)
De officier van justitie heeft bij repliek het aan verdachte onder 1 subsidiair telastegelegde aldus uitgelegd dat hem in deze variant primair verweten wordt dat de in de telastelegging opgenomen feitelijke gedragingen moeten worden aangemerkt als even zovele mishandelingen, welke geresulteerd hebben in zwaar lichamelijk letsel, te weten ernstige ondervoeding, spitsvoetjes, groeiachterstand, spraakachterstand en motorische ontwikkelingsachterstand, welk zwaar lichamelijk letsel de dood van Savanna tot het gevolg heeft gehad.
Aangezien de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, de ondervoeding niet als zelfstandige doodsoorzaak aanmerkt en hetzelfde gezegd kan worden van de spitsvoetjes, de groeiachterstand, de spraakachterstand en de motorische ontwikkelingsachterstand, moet hier de conclusie zijn dat verdachte niet verweten kan worden dat zijn handelen de dood van Savanna tot gevolg heeft gehad. Dit betekent dat verdachte wordt vrijgesproken van de primaire variant (mishandelingen met dodelijke afloop) van het hem onder 1 subsidiair telastegelegde.
Bewezenverklaring feit 1 subsidiair (subsidiaire variant)
Verdachte en zijn medeverdachte [moeder van het slachtoffer] hebben Savanna gedurende een lange periode stelselmatig mishandeld en haar in de periode van 6 juli 2004 - de dag waarop een kinderarts Savanna onderzocht en kennelijk geen ondervoeding bij haar constateerde - tot en met 20 september 2004 te weinig dan wel geen goede voeding gegeven. Alleen dat laatste heeft geleid tot de bij Savanna geconstateerde ernstige ondervoeding en groeiachterstand. De rechtbank merkt dit aan als zwaar lichamelijk letsel.
Aan verdachte wordt voorts verweten dat zijn handelen erin heeft geresulteerd dat Savanna spitsvoetjes had alsmede een spraakachterstand en een motorische ontwikkelingsachterstand had opgelopen. Verdachte wordt van deze onderdelen vrijgesproken. Bij sectie zijn geen zogenoemde spitsvoetjes waargenomen; ten aanzien van de spraak en de motorische ontwikkeling van Savanna ontbreken voldoende betrouwbare recente gegevens. Indien daaromtrent wel gegevens voorhanden zouden zijn geweest is het nog maar de vraag of de situatie van Savanna op deze punten dusdanig ernstig was dat gesproken zou kunnen worden van zwaar lichamelijk letsel.
Bewezen verklaard wordt derhalve dat verdachte samen met zijn echtgenote de gezondheid van Savanna heeft benadeeld door haar te weinig en niet goed samengestelde voeding te geven als gevolg waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, te weten een ernstige ondervoeding en een groeiachterstand.
Aangezien de steller van de telastelegging uitdrukkelijk heeft aangegeven (zie bladzijde 9 van haar requisitoir) dat onder het subsidiair telastgelegde niet (mede) zijn begrepen eenvoudige mishandelingen voorzover deze niet de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel tot gevolg hebben gehad, moet verdachte op juridisch-technische gronden worden vrijgesproken van die mishandelingen dan wel handelingen welke de gezondheid van Savanna hebben benadeeld waarvan wel is komen vast te staan dat hij deze in de periode van 6 juli 2004 tot en met 19 september 2004 meermalen heeft gepleegd, maar welke niet in oorzakelijk verband staan met voornoemd zwaar lichamelijk letsel. Het gaat hier om handelingen zoals het onder een koude douche zetten, slaan, opsluiten in een kamer dan wel in een kastje alsmede het gebruik van een washandje, zoals in de telastelegging omschreven. De rechtbank merkt hierbij op dat dit laatste steeds mishandelingen zijn geweest met een levensbedreigend karakter. De rechtbank beschouwt al deze handelingen als omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde feit is gepleegd en zal daarop acht slaan bij de aan verdachte op te leggen sanctie.
Na de dood van Savanna hebben verdachte en zijn echtgenote het lichaam van Savanna in een deken en een douchegordijn gewikkeld en in een zak gestopt. Vervolgens hebben zij het lijkje op een karretje naar hun auto vervoerd en dit in de kofferbak van die auto gelegd. Daarna zijn zij vanuit [woonplaats] naar Holten gereden, alwaar ze zijn aangehouden.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zijn echtgenote kort na het overlijden van Savanna tegen hem heeft gezegd Savanna te willen verstoppen. Het verstoppen/verbergen van het lijkje is naar het oordeel van de rechtbank dan ook het oogmerk van hun handelingen geweest. De rechtbank overweegt dat op het moment dat verdachte en zijn echtgenote het lijkje in de kofferbak van de auto hebben gelegd, het lijkje zodanig aan de waarneming was onttrokken dat nasporingen bemoeilijkt werden. Dit betekent dat de uitvoering van dit misdrijf niet alleen was begonnen, doch reeds was voltooid op het moment dat het lijkje in [woonplaats] in de kofferbak werd gelegd. Het verweer van de raadsman dat verdachte de volgende dag de hulpverlening op de hoogte had willen brengen van de dood van Savanna treft dan ook geen doel.
Vast is komen te staan dat verdachte en zijn echtgenote Savanna veelvuldig in haar slaapkamer en/of in een kastje hebben opgesloten, waarbij haar regelmatig ook een washandje in de mond werd gestopt, soms vastgezet met een stuk verband of een zwachtel.
Het is niet strafbaar een kind in het kader van de opvoeding zo nu en dan naar haar kamer te sturen. Wat met Savanna gebeurde, kan echter niet als een aanvaardbare pedagogische handelwijze worden aangemerkt. Savanna werd met grote regelmaat en vaak voor zeer lange duur naar haar slaapkamer gestuurd en daarin opgesloten. Regelmatig gebeurde dit ook onder de dreiging dat zij anders onder de koude douche zou worden gezet. De rechtbank is derhalve van oordeel dat deze handelwijze wederrechtelijk is. Dat het opsluiten van Savanna in een klein kastje met weinig tot geen bewegingsvrijheid een wederrechtelijke vrijheidsberoving is, behoeft geen nader betoog. Te meer geldt dit als haar daarbij ook nog een washandje in de mond werd gestopt, al dan niet vastgezet met een stuk verband of een zwachtel.
Bewezen wordt verklaard dat verdachte deze handelingen samen met zijn echtgenote heeft gepleegd. Ook als zij afwezig was en verdachte Savanna op de beschreven wijze van haar vrijheid beroofde, deed hij zulks steeds op aanwijzing van zijn echtgenote.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met zijn echtgenote gedurende een lange periode de nog zeer jonge dochter van zijn echtgenote, Savanna, verwaarloosd, sociaal geïsoleerd, stelselmatig mishandeld en opgesloten. Hij ging daarbij zelfs zover dat hij regelmatig een washandje in de mond van Savanna duwde en dit al dan niet met een verband of zwachtel vastzette, hetgeen steeds levensbedreigend is geweest. Ook heeft hij, terwijl hij mede met de opvoeding en verzorging van Savanna was belast, haar dusdanig onregelmatig en slecht te eten heeft gegeven dat zij ernstig ondervoed is geraakt en een groeiachterstand heeft opgelopen.
Het gaat hier om een zeer ernstig feit. Savanna was een nog zeer jong en kwetsbaar meisje. Zij was voor haar geestelijk en lichamelijk welzijn volledig afhankelijk van haar moeder en van verdachte. Voor Savanna moet het handelen van verdachte en van haar moeder uiterst bedreigend, pijnlijk en beangstigend zijn geweest. Zij heeft in haar korte leven veel geleden. De door de verdachte en zijn echtgenote gepleegde feiten hebben in de samenleving dan ook een grote mate van verontwaardiging, ontzetting en onbegrip teweeggebracht. Dit soort misdrijven rechtvaardigt een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de hulpverlening ten aanzien van medeverdachte [moeder van het slachtoffer] en Savanna heeft gefaald, waarin hij kennelijk aanleiding ziet verdachte een lagere straf op te leggen. De rechtbank kan de raadsman daarin niet volgen. Ook al zou de hulpverlening te kort zijn geschoten, dan doet zulks niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van verdachte. De rechtbank tekent hierbij overigens nog aan dat verdachte erin heeft berust dat zijn echtgenote de aan haar en Savanna geboden hulp op afstand heeft gehouden en dat hij zelf niet om hulp heeft gevraagd.
Blijkens een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 23 september 2004 heeft verdachte geen strafblad.
De rechtbank houdt voorts rekening met het rapport van het Pieter Baan Centrum, psychiatrische observatiekliniek, d.d. 18 mei 2005 opgemaakt en ondertekend door C.M. van Deutekom, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, alsmede hun beider toelichting ter terechtzitting.
De deskundigen geven aan dat bij verdachte sprake is van een zeer ernstige, schizoïde persoonlijkheidsstoornis, waarbij daarnaast afhankelijke kenmerken aanwezig zijn. Deze stoornis is te herkennen aan zijn beperkingen om intieme relaties aan te gaan en vriendschappen op te bouwen, zijn geneigdheid om zich af te zonderen en het zeer geremde en afgevlakte gevoelsleven. De deskundigen beschrijven dat verdachte pas zijn eerste partner, zijn huidige echtgenote medeverdachte [moeder van het slachtoffer], krijgt als hij 25 jaar is. In die periode verliest hij ook zijn moeder en heeft hij maar één uitweg: zijn echtgenote. Door de beperkingen van verdachte is hij niet in staat zelfstandig beslissingen te nemen. Hij heeft daarvoor een ander nodig die voor hem de vertaalslag kan maken. Eerst had zijn moeder die functie, nu zijn echtgenote. Ter terechtzitting hebben de deskundigen verklaard dat de stoornis van verdachte op zich niet gevaarlijk is. Verdachte zal zich eerder terugtrekken dan tot agressief gedrag komen.
De deskundigen vermelden dat de ontwikkeling van verdachte ernstig is gecompliceerd door zijn dyslexie en vooral door zijn sociaal-emotionele onvermogen. Verdachte kan vanuit zijn schizoïde beperkingen en ook vanuit zijn angst voor afwijzing door zijn echtgenote slechts doen wat zij van hem eist, waarbij zijn ontbrekende kritische vermogens geen enkel corrigerend effect kunnen uitoefenen. Verdachte beschikt niet over de empathische vermogens om zich in de belevingswereld van een ander - bijvoorbeeld in die van Savanna - te verplaatsen. Verdachte is zozeer in de greep van zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis dat hij volgens de deskundigen sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht voor de hem tenlastegelegde feiten.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen ten aanzien van de mate waarin de feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend over en maakt die tot de hare.
Ten aanzien van het recidivegevaar merken de deskundigen op dat verdachte niet uit zichzelf tot de aan hem tenlastegelegde feiten zal komen en dat hij hierbij iemand anders nodig zal hebben. Het recidiverisico is primair gerelateerd aan de persoon van zijn echtgenote. Er bestaat volgens hen derhalve geen recidivegevaar op korte maar wel op lange termijn, aangezien verdachte aangeeft de relatie met zijn echtgenote te willen voortzetten. Mocht verdachte echter uiteindelijk een andere partner tegenkomen, dan is volgens de deskundigen de kans groot dat hij een dominante partner vindt, naar wie hij zich opnieuw vrijwel volledig ondergeschikt zal opstellen. Mocht bij die partner naast dominantie tevens sprake zijn van een gestoorde agressieregulatie, dan zal er wederom een risico bestaan voor eventuele kinderen binnen deze relatie. Op basis van dit recidivegevaar adviseren de deskundigen aan verdachte een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging op te leggen.
De rechtbank stelt dienaangaande voorop dat de stoornis waaraan verdachte lijdt, zoals de deskundigen hebben aangegeven op zich niet gevaarlijk is. In de woorden van psychiater Offermans ter terechtzitting: "We zien deze mensen bij ons eigenlijk nooit". Het gevaar van recidive doemt alleen op indien verdachte de relatie met zijn echtgenote voortzet en samen met haar een kind te verzorgen krijgt dan wel verdachte in de toekomst een relatie aangaat met een andere dominante partner met een gestoorde agressieregulatie en in het kader van die relatie een kind te verzorgen krijgt. Dat verdachte zijn relatie met zijn echtgenote wil voortzetten, is de rechtbank wel duidelijk geworden. De rechtbank ziet daarin echter niet op korte termijn een risico, aangezien de echtgenote van verdachte, bij vonnis van heden, een gevangenisstraf van lange duur wordt opgelegd alsmede de maatregel van een terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Voorts valt redelijkerwijze niet aan te nemen dat de echtgenote van verdachte ooit nog met ouderlijke gezag over haar dochter Rowena zal worden belast, terwijl verdachte thans in geen enkele juridische relatie staat tot Rowena en uitgesloten moet worden geacht dat hij in de toekomst ooit met het ouderlijk gezag over haar zal worden belast. Voorts gaat de rechtbank er van uit dat de TBS-kliniek waarin medeverdachte [moeder van het slachtoffer] zal worden verpleegd voorwaarden zal stellen aan een eventueel bezoek van verdachte aan zijn echtgenote dan wel aan haar verlof, welke gericht zijn op het voorkomen van zwangerschap; dit teneinde het gevaar van recidive door de medeverdachte - en dus in haar voetspoor ook verdachte - te verminderen.
Niet denkbeeldig is dat verdachte in toekomst een nieuwe relatie aangaat met een dominante vrouw. Wil er echter in die relatie sprake zijn van herhalingsgevaar dan zal bij die vrouw wederom sprake moeten zijn van een gestoorde agressieregulatie en moet(en) er ook nog (een) kind(eren) te verzorgen zijn.
De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat de kans op recidive als niet groot moet worden ingeschat en dat de beveiliging van de maatschappij de maatregel van terbeschikkingstelling niet eist.
De rechtbank is - gelet op al het hiervoor overwogene - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 47, 57, 151, 282 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
De feiten die aan verdachte worden verweten hebben grote beroering gewekt in de samenleving. Het is dan ook begrijpelijk dat emoties in de reacties van het publiek op de behandeling van deze zaak een belangrijke rol spelen.
Betreurenswaardig is echter dat leden van de Tweede Kamer publiekelijk in sterk afkeurende bewoordingen hebben gereageerd op het requisitoir van de officier van justitie. In de eerste plaats omdat deze uitlatingen niet gebaseerd kunnen zijn op kennis van het dossier, een wijze van oordeelsvorming waarvan de rechtbank met verbazing kennis neemt. Een belangrijker bezwaar is dat politieke bemoeienis met de rechtsgang in een lopende strafzaak bij het publiek het beeld kan oproepen - hoe ook ten onrechte - dat het daarna gewezen vonnis onder politieke druk tot stand is gekomen. De rechtspleging is gediend met grote terughoudendheid van politieke ambtsdragers in hun uitlatingen over individuele zaken. Dit doet overigens niets af aan het recht van kamerleden de Minister van Justitie ter verantwoording te roepen voor het doen en laten van ambtenaren van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank hecht eraan uit te spreken dat zij grote waardering heeft voor de gewetensvolle wijze waarop de officier van justitie zich in dit in velerlei opzicht moeilijke dossier van haar taak als rechterlijk ambtenaar heeft gekweten.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair (primaire variant) telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 subsidiair (subsidiaire variant), 2 primair en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1 subsidiair
Medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
Feit 2 primair
Medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren met het oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen;
Feit 3 primair
Medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 21 september 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 september 2004,
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Höppener en Glass, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Jansen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 juni 2005.