ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7518

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3350
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen correctienota's voor premies werknemersverzekeringen en boetenota's na looncontrole

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2005 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een bedrijf in de utiliteits- en woningbouw, en verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen correctienota's voor premies werknemersverzekeringen en boetenota's die zijn opgelegd over de jaren 1996 tot en met 2000. Deze correcties zijn het gevolg van een looncontrole die heeft aangetoond dat er loonverschillen waren ten opzichte van de eerder ingediende loonopgaven. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de correctienota's, maar het bezwaar is gedeeltelijk ongegrond verklaard door verweerder.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de werkzaamheden van betrokkenen, die in de schoolvakanties hebben gewerkt, als dienstbetrekking zijn aangemerkt. Eiseres betwistte dit en stelde dat er geen gezagsverhouding was, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren voor een gezagsverhouding. De rechtbank heeft ook de hoogte van de correcties beoordeeld, waarbij zij oordeelde dat de verstrekte werkkleding en vergoedingen voor veiligheidsschoenen en reiskostenvergoeding terecht als loon zijn aangemerkt.

De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening moet worden gehouden met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn vastgesteld op EUR 644. De rechtbank heeft het beroep inzake het boetebesluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres daartegen geen bezwaar had gemaakt. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Coördinatiewet sociale verzekeringen en de beoordeling van vergoedingen in het kader van loonbelasting.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer,
Registratienummer: AWB 04/3350
Uitspraakdatum: 24 mei 2005
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
[eiseres],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
eiseres,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,
verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 12 december 2001 heeft verweerder aan eiseres correctienota's voor de premies werknemersverzekeringen, inclusief de premies en bijdragen voor bedrijfstakeigen regelingen, opgelegd over de jaren 1996 tot en met 2000 aangezien uit een looncontrole is gebleken dat er loonverschillen zijn die tot correcties leiden op de eerder ingezonden loonopgaven.
Tevens heeft verweerder bij besluit van 12 december 2001 boetenota's opgelegd betrekking hebbend op dezelfde jaren.
Eiseres heeft tegen het besluit betreffende de correctienota's voor de premie werknemersverzekeringen een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 30 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard, in zoverre dat de navordering met betrekking tot de aan stagiaires uitbetaalde onkostenvergoeding is komen te vervallen, en voor het overige de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 4 augustus 2004, ingekomen bij de rechtbank op 5 augustus 2004, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld bij brief ingekomen bij de rechtbank op 6 september 2004.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 12 april 2005 ter zitting behandeld. Namens eiseres zijn verschenen [werknemer], mr. H.J.J. Oostdam FB en P.C.J. Ruigrok, beide laatstgenoemden werkzaam bij Kwestro Faas Slobbe accountants en belastingadviseurs.
Namens verweerder is verschenen mr. J.A. Buur.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota's tot de stukken van het geding.
2. Overwegingen
Eiseres exploiteert een bedrijf in de utiliteits- en woningbouw.
De onder 1. genoemde correctie- en boetenota's zijn een gevolg van een bij eiseres uitgevoerde looncontrole, waarvan de resultaten zijn neergelegd in een verslag van 27 september 2001. Naar aanleiding van de in dit verslag geconstateerde verschillen tussen de door eiseres verstrekte loonopgaven en de bevindingen van de Administratief Inspecteur heeft verweerder besloten het premieplichtige loon over de jaren 1996 tot en met 2000 te corrigeren en over het verschil premie werknemersverzekeringen na te heffen.
Tussen partijen is in geschil of verweerder de hierna afzonderlijk te noemen vergoedingen en verstrekkingen tot het loon in de zin van artikel 4 van de Coördinatiewet sociale verzekeringen (Csv) heeft mogen rekenen. Alleen ten aanzien van de bovenmatige CAO-vergoedingen is tevens de hoogte van de correctie in geschil. Met uitzondering van de bijtelling voor de niet in de loonadministratie verwerkte betaling aan de vakantiewerker heeft verweerder alle looncorrecties gebruteerd. Deze brutering noch de wijze waarop zij is berekend is tussen partijen in geschil.
Niet in de loonadministratie verantwoorde overuren van leerlingen/stagiares c.q. een vakantiewerker
Tussen partijen is niet in geschil dat in de jaren 1996, 1997 en 1999 aan leerlingen/stagiaires en een vakantiewerker overuren contant zijn uitbetaald ten bedrage van respectievelijk
ƒ 265 ,- ,ƒ 137,- en ƒ 877,-. Met "overuren" wordt in dezen gedoeld op de door betrokkenen in de schoolvakanties verrichte werkzaamheden.
Eiseres is van mening dat deze werkzaamheden niet in dienstbetrekking zijn verricht. Met betrokkenen is namelijk een leerovereenkomst afgesloten waardoor zij niet verplicht konden worden in vakanties te verschijnen en, zoals ter zitting nog is gesteld, er geen sprake was van een gezagsverhouding.
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de werkzaamheden door de betrokkenen niet zijn verricht als onderdeel van de bestaande leerovereenkomst. Uitgaande van deze verklaring, die verweerder niet heeft weersproken en de rechtbank voor juist houdt, komt aan de leerovereenkomst geen betekenis toe bij de beantwoording van de vraag of de betrokkenen de werkzaamheden in dienstbetrekking hebben verricht. De rechtbank acht aannemelijk dat eiseres, zoals in de bouw te doen gebruikelijk bij het inschakelen van vakantiekrachten, met de betrokkenen is overeengekomen dat zij in de schoolvakanties in dienst van eiseres tegen loon gedurende zekere tijd arbeid zouden verrichten. Hierin ligt besloten dat er tussen eiseres en betrokkenen een gezagsverhouding bestond.
Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de werkzaamheden in dienstbetrekking zijn verricht. Anders dan eiseres kennelijk meent is het niet noodzakelijk dat een en ander schriftelijk is vastgelegd. Ook is niet van belang dat de leerlingen/stagiares niet verplicht konden worden tot het verrichten van deze extra werkzaamheden. Derhalve zijn voormelde bedragen door verweerder terecht als loon aangemerkt.
Bovenmatige CAO-vergoedingen
Eiseres heeft haar werknemers, die ressorteren onder de CAO voor het Bouwbedrijf, over de jaren 1996 tot en met 2000 een onbelaste vergoeding verstrekt van (in 1999) ƒ 4,45 per gewerkte dag. De vergoeding bestond uit de volgende onderdelen: werkkleding ƒ 1,80, laarzen ƒ 1,10 en gereedschap ƒ 1,55. In al die jaren verstrekte de werkgever tevens werkkleding in de vorm van overalls, sweaters, T-shirts en winterkleding. Verweerder heeft de CAO-vergoeding ten bedrage van de waarde van de verstrekte werkkleding als bovenmatig aangemerkt.
Eiseres stelt dat dit ten onrechte is geschied. Zij stelt dat de fel oranje overalls zijn verstrekt onder de voorwaarde dat deze incidenteel, tijdens opleveringen en andere feestelijke gelegenheden, worden gedragen zodat de werknemers "bedrijfrepresentatief" voor de dag komen. Volgens eiseres worden deze overalls door de werknemers alleen bij deze gelegenheden op het werk gedragen. In alle andere situaties wordt doorgaans in door hen zelf aangeschafte werkkleding gewerkt. De T-shirts en sweaters, met logo's, zijn vooral verstrekt om reclame voor het bedrijf van eiseres te maken. Daarnaast is volgens eiseres het te corrigeren bedrag in alle jaren niet juist mede omdat ook is gecorrigeerd voor werkkleding welke is doorbelast aan werknemers of de zustermaatschappij [zustermaatschappij]
Verweerder stelt dat de verstrekte werkkleding, en derhalve ook de oranje overalls, ook tijdens reguliere arbeid gebruikt had kunnen worden.
De rechtbank acht aannemelijk dat de oranje overalls door de werknemers niet voor de reguliere arbeid zijn gebruikt en voorts dat de aan de werknemers verstrekte vergoeding betrekking heeft op de wél voor de reguliere arbeid gebruikte, door hen zelf aangeschafte werkkleding. Niet van belang is dat het gebruik van de oranje overalls voor de reguliere arbeid geenszins was uitgesloten. Gelet hierop kan niet worden geoordeeld dat de verstrekte vergoeding voor een gedeelte, gelijk aan de waarde van de overalls, bovenmatig is geweest. Ten aanzien van de overige verstrekte werkkleding, te weten T-shirts, sweaters en winterkleding, is dit anders. Gesteld noch gebleken is dat deze werkkleding niet (mede) voor de reguliere arbeid is gebruikt, zodat in zoverre wel van een bovenmatige vergoeding sprake is.
Eiseres heeft met betrekking tot de hoogte van de correcties voor de verstrekte werkkleding verwezen naar de door haar aan verweerder verzonden bijlage "specificatie kosten werkkleding" bij de brief van 17 januari 2003. Dat deze nadere informatie nog zou worden toegezonden is afgesproken tijdens het horen in de bezwaarfase op 17 december 2002. Deze bijlage is niet opgenomen in de door verweerder toegezonden op de zaak betrekking hebbende stukken. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat met deze productie, door eiseres als bijlage 6 aangehecht aan het beroepschrift, bij de beslissing op bezwaar wel rekening is gehouden. Derhalve zal de rechtbank op de bijlage acht slaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de bijlage "specificatie kosten werkkleding" voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het door verweerder in aanmerking genomen totale bedrag voor alle jaren niet juist is geweest. Immers, deze specificatie is gebaseerd op grootboekrekening 4850 met de vermelding personeelskosten waarop ook verweerder zich naar eigen zeggen heeft gebaseerd. Uit de specificatie blijkt dat onder andere ook, na te noemen, werkschoenen op die rekening zijn geboekt. De daarop betrekking hebbende bedragen behoren niet tot een looncorrectie te leiden. Bovendien acht de rechtbank het redelijk dat de door eiseres aan haar werknemers en zustermaatschappij doorbelaste bedragen buiten de looncorrecties worden gehouden. Mitsdien moeten de looncorrecties als volgt worden aangepast.
Voor het jaar 2000:
ƒ 12.156,40 (klm+ hekro) minus ƒ 2.568,15 (overalls en doorbelast) = ƒ 9.588,25;
voor het jaar 1999:
ƒ 8.822,86 (klm) minus ƒ 5.269,85 (overalls en doorbelast) = ƒ 3.553,01;
voor het jaar 1998:
ƒ 6.901,62 (klm + bleu Print) minus ƒ 2.698,25 (overalls) = ƒ 4.203.37;
voor het jaar 1997:
ƒ 12.818,10 (klm) minus ƒ 7.955.45 (overalls) = ƒ 4.862,65; en
voor het jaar 1996:
ƒ 10.442,90 (klm + Bleu Print) minus ƒ 4.826.30 (overalls + doorbelast) = ƒ 5.616,60.
Volgens eiseres is tijdens de hoorzitting op 17 december 2002 door verweerder toegezegd dat de voormelde door eiser nader te verstrekken gegevens in de heroverweging van de correctienota's naar aanleiding van het bezwaar betrokken zouden worden. Deze toezegging is echter niet terug te vinden in het, tot voor kort voor eiseres onbekende, hoorverslag. Ter zitting heeft eiseres aangeboden ter zake van deze toezegging getuigenbewijs te leveren.
De rechtbank gaat aan dit aanbod voorbij. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat de door eiseres na de hoorzitting verstrekte stukken in de beoordeling van het bezwaar zijn betrokken, doch niet tot een aanpassing van de correcties hebben geleid. Mitsdien kan worden vastgesteld dat verweerder het bestaan van de door eiseres gestelde toezegging niet betwist zodat het niet meer van belang is om deze toezegging door het horen van getuigen vast te stellen.
Bovenmatige reiskostenvergoeding
De aan [betrokkene 1] verstrekte vergoeding is volgens eiseres per vergissing niet als loon aangemerkt. Gelet hierop is de door verweerder toegepaste correctie terecht. Voor zover eiseres nog heeft willen stellen dat deze correctie niettemin achterwege had moeten blijven gelet op de geringe omvang van die correctie in verhouding met de totale loonsom kan hieraan niet worden tegemoet gekomen. De wet voorziet niet in een premievrijstelling van absoluut en/of relatief geringe vergoedingen en de billijkheid van het ontbreken van een dergelijke vrijstelling staat niet ter beoordeling aan de rechter.
Met betrekking tot de verstrekte reiskostenvergoeding aan [betrokkene 2] heeft eiseres ter zitting desgevraagd verklaard dat het voor verweerder, zoals door deze is gesteld, inderdaad niet mogelijk was om aan de hand van de door haar nader toegestuurde informatie, vast te stellen dat de in 1996 tot en met 2000 verstrekte reiskostenvergoeding niet bovenmatig was.
Vaststaat dat aan laatstgenoemde werknemer een vaste vergoeding van ƒ 65,- per week is verstrekt, welke mede strekt tot vergoeding van de kosten van woon- woonverkeer, zonder dat rekening is gehouden met het reiskostenforfait voor woon-werkverkeer. Aangezien door eiser ook is verklaard dat [betrokkene 2] veelal langdurig naar dezelfde arbeidsplaats pleegde te reizen is de rechtbank van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat ook voor deze reiskostenvergoeding terecht is gecorrigeerd.
Vergoeding voor Rijbewijs E
Aan een werknemer, werkzaam als uitvoerder, is in 1997 ƒ 800,- betaald in verband met het behalen van een rijbewijs E. Dit bedrag is door verweerder alsnog als loon aangemerkt omdat de met het behalen van een rijbewijs gemoeide kosten als privé-uitgaven moeten worden aangemerkt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat een efficiënte bedrijfsvoering het noodzakelijk maakt dat uitvoerders met aanhangers met een laadvermogen van meer dan 750 kg mogen rijden. Gelet hierop is sprake van een vergoeding die geacht kan worden te strekken tot bestrijding van kosten tot verwerving van het loon zodat deze vergoeding ten onrechte is gecorrigeerd.
Verstrekking werkschoenen
Eiseres heeft in de jaren 1998 tot en met 2000 aan zijn op de bouwplaats werkende werknemers veiligheidsschoenen verstrekt. Aangezien deze werknemers ook een, in de CAO opgenomen, vergoeding voor schoeisel hebben ontvangen, heeft verweerder de verstrekking van de veiligheidsschoenen aangemerkt als loon in natura.
Vastgesteld kan worden dat ingevolge de van toepassing zijnde CAO tot 1999 een vergoeding voor laarzen/werkschoenen verstrekt kon worden. Vanaf juli 1999 kan deze zelfde vergoeding worden verstrekt voor laarzen terwijl ná 2000 tevens een onbelaste vergoeding voor veiligheidsschoenen in de CAO is opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat veiligheidsschoenen ook in de jaren 1998 tot en met 2000 onbelast aan voormelde werknemers verstrekt kon worden. Aangenomen moet worden dat de verstrekte vergoeding voor laarzen/werkschoenen niet mede betrekking had op veiligheidsschoenen. De omstandigheid dat door eiseres deze schoenen zijn verstrekt onder de noemer van bonusregeling in het kader van de ziekteverzuimregeling maakt dit niet anders. Niet de benaming, doch het wezen van de verstrekking is bepalend voor de premieheffing. Het gevolg hiervan is dat met betrekking tot de verstrekte veiligheidsschoenen hooguit de privé-besparing als loon in natura in aanmerking kan worden genomen. Immers een behoorlijke uitoefening van de dienstbetrekking brengt mee dat de veiligheidsschoenen daarvoor worden ge- en verbruikt. Gesteld noch gebleken is dat de verstrekking van de veiligheidsschoenen bij de werknemers tot een privé besparing heeft geleid. De conclusie is dan ook dat de correctie inzake de veiligheidsschoenen ten onrechte is toegepast.
Te laag ingehouden WW-premies
Eiseres heeft geen bedenkingen tegen deze correctiepost. Haar bezwaar richt zich alleen tegen de opgelegde boete aangezien sprake was van een omissie in de aan haar door derden geleverde software.
De rechtbank verwijst naar de na te volgen overweging over de boete.
Cadeau-/reischeque
In 1999 heeft eiseres aan een werknemer als afscheidscadeau reischeque verstrekt ten bedrage van ƒ 1.500,-. Verweerder heeft, onderaftrek van een bedrag in verband met de zogenoemde feestdagenregeling, ƒ 1.300,- als loon in natura aangemerkt.
Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat ter zake van deze reischeque terecht voor de daaraan toe te kennen waarde in het economisch verkeer is gecorrigeerd. Er is immers geen sprake van verstrekt loon dat in de uitoefening van de dienstbetrekking wordt ge- of verbruikt. Derhalve is niet van belang dat de betrokken werknemer, zoals eiser stelt, zelf nimmer op vakantie gaat.
Dubbel uitbetaald nettoloon
In 1999 heeft eiseres abusievelijk een bedrag aan loon dubbel uitbetaald. Dit is later pas geconstateerd.
Eiseres stelt dat de dubbele betalingen in 1999 noch in 2000 tot het loon behoorden, omdat op het moment waarop eiseres constateerde dat zij bedragen dubbel had uitbetaald, de betrokken werknemers niet meer bij haar in dienst waren. Ook pas op dit moment heeft eiseres om haar moverende redenen van terugvordering van het teveel betaalde afgezien.
De rechtbank stelt voorop dat de door verweerder met betrekking tot de onderhavige correctie toegepaste brutering door haar niet wordt bestreden. Voorts weerspreekt eiseres niet de stelling van verweerder dat, ter voorkoming van onzekerheid omtrent het tijdstip waarop eiseres de dubbele betaling constateerde, is afgesproken dat het voordeel tot het loon voor het jaar 2000 zou worden gerekend. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht het teveel uitbetaalde alsnog als in 2000 betaald loon heeft aangemerkt.
Boete
In haar beroepschrift heeft eiseres aangevoerd dat de boete ten onrechte is opgelegd omdat er naar haar mening sprake is van afwezigheid van alle schuld.
Verweerder heeft in haar verweerschrift opgemerkt dat de uitspraak op bezwaar niet ziet op de opgelegde boete aangezien eiseres tegen het boetebesluit geen bezwaar heeft gemaakt.
Ter zitting heeft eiseres verklaard dat tegen het boetebesluit inderdaad geen bezwaar is ingesteld maar dat dit alsnog zal worden gedaan.
De rechtbank is van oordeel dat, nu vaststaat dat de uitspraak op bezwaar waartegen beroep is ingesteld niet ziet op het boetebesluit, dit besluit niet in deze procedure betrokken kan worden. Eiseres zal dan ook in haar beroep tegen het boetebesluit niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
De rechtbank merkt het beroepschrift, voor zover eiseres daarin opkomt tegen het boetebesluit, aan als een bezwaarschrift en verstaat dat verweerder daarop alsnog zal beslissen. Nu verweerder reeds over het bezwaarschrift beschikt, zal de rechtbank doorzending op de voet van artikel 6:15, eerste lid, Awb achterwege laten.
Gelet op het vorenoverwogene kan het bestreden besluit niet in stand blijven. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van EUR 322,- en een wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep inzake het boetebesluit niet-ontvankelijk;
verklaart het beroep voor het overige gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten EUR 273,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van EUR 644,-, welk bedrag het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mrs. J.M. Vink, M.A. Dirks en G.J. van Leijenhorst en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. U.A. Salomons.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.