ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7510

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3211 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag urgentieverklaring op medische en psychosociale gronden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de afwijzing van een aanvraag om een urgentieverklaring door het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland. Eisers, echtelieden wonende te Leiden, hadden op 6 oktober 2003 een aanvraag ingediend, die op 6 november 2003 werd afgewezen. Na bezwaar en een ongegrondverklaring door verweerder, hebben eisers beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers als regionaal gebondene zijn aan te merken en dat zij op basis van medische en psychosociale gronden een urgentieverklaring kunnen aanvragen. Echter, de rechtbank oordeelt dat de psychische klachten van eisers niet in verband kunnen worden gebracht met hun woonsituatie. De rechtbank heeft begrip voor de onhoudbare woonsituatie van eisers, maar concludeert dat de omstandigheden niet acuut of levensbedreigend zijn. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder in redelijkheid de aanvraag om urgentie heeft kunnen weigeren, en dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt. Het beroep van eisers is ongegrond verklaard.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/3211 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), echtelieden, wonende te Leiden, eisers,
en
het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsorgaan Holland Rijnland (voorheen: het Dagelijks Bestuur van het Samenwerkingsorgaan Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting Leidse Regio), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 6 oktober 2003 heeft eiseres een aanvraag voor een urgentieverklaring ingediend.
Bij besluit van 6 november 2003 heeft de Regionale Urgentiecommissie Woonruimteverdeling namens verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 23 december 2003 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 23 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 22 juli 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 15 april 2005 ter zitting behandeld.
Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Th.T.M. van Hemert, advocaat te Leiden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. drs. V.M.J. Klein.
Standpunten partijen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat nu eisers niet in het bezit zijn van een eigen, zelfstandige woning zij ingevolge de bepalingen van de Huisvestingsverordening Leidse Regio 2003 (hierna: de Huisvestingsverordening) niet in aanmerking komen voor een urgentieverklaring op grond van medische dan wel psychosociale gronden. Verweerder ziet voorts geen aanleiding om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat eisers komende uit Duitsland en zonder over passende woonruimte in de Leidse regio te beschikken, zich in de regio hebben gevestigd. Zij hadden zich moeten realiseren dat het op hun weg had gelegen om zorg te dragen voor passende huisvesting, alvorens zich in de regio te vestigen en tot gezinsvorming over te gaan, aldus verweerder. Verder meent verweerder dat het feit dat eisers met veel anderen in een woning verblijven op zichzelf geen reden is voor toepassing van de hardheidsclausule, welke clausule, gezien de krapte op de woningmarkt in de Leidse regio, slechts met uiterste terughoudendheid kan worden toegepast.
Eisers hebben het volgende naar voren gebracht. Eisers wonen tezamen met negen volwassenen en drie kinderen in een vierkamerwoning. Deze krappe woonsituatie is onhoudbaar en leidt tot spanningen. Eiseres heeft tengevolge van een premature bevalling lichamelijke klachten en is afhankelijk van (pijn)medicatie. Verder lijdt zij aan een depressie. Ook eiser heeft psychische klachten. Ter onderbouwing van hun stelling dat er zwaarwegende argumenten bestaan om hen in aanmerking te laten komen voor een zelfstandige woonruimte hebben eisers onder meer een verklaring van eisers behandelend psychiater i.o., J. Tulp, van 23 januari 2004 overgelegd. Ter zitting is naar voren gebracht dat eiser nog steeds onder psychiatrische behandeling is. Eisers menen dat hun huidige woonruimte als zelfstandige woonruimte moet worden aangemerkt, zodat zij wel in aanmerking kunnen komen voor een urgentieverklaring op medische dan wel psychosociale gronden. Subsidiair zijn eisers van mening dat verweerder toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en in ieder geval een advies bij de GGD had moeten aanvragen.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 16 van de Huisvestingsverordening kan het Dagelijks Bestuur een woningzoekende, die (...) regionaal gebonden is, op zijn verzoek urgent verklaren als hij niet in staat is zelf te voorzien in zijn (her)huisvesting.
Ingevolge artikel 1, onder o, van de Huisvestingsverordening wordt verstaan onder regionaal gebondene: een woningzoekende die in de Leidse regio woont dan wel van buiten de Leidse regio komt, maar kan aantonen dat een noodzaak tot huisvesting in de Leidse regio bestaat op economische of maatschappelijke gronden.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de Huisvestingsverordening komt een woningzoekende in aanmerking voor een urgentieverklaring op basis van medische dan wel psychosociale gronden, met welke oorzaak dan ook, als wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. De medische dan wel psychosociale gronden zijn in die zin verbonden met omstandigheden in de huidige woonruimte dat de daarmee verbonden gevolgen door voortduring van die omstandigheden verergeren, of het gebruik van de woonruimte feitelijk onmogelijk maken, uitgaande van redelijk welzijn, en voortduring van bedoelde omstandigheden langer dan zes maanden niet duldbaar is;
b. Voorts dient ten aanzien van een medische indicatie voor urgentieverklaring op basis van een verklaring van een medisch deskundige vastgesteld te kunnen worden dat opheffing van de omstandigheden, als bedoeld in het tweede lid onder a van dit artikel, redelijkerwijs niet door ergonomische aanpassing van de woonruimte tot stand kan worden gebracht en dat dus verhuizing naar een - gegeven het fysieke gebrek - passende woonruimte gewenst is.
Ingevolge artikel 1, onder bb, van de Huisvestingsverordening wordt verstaan onder woonruimte: een ruimte met een eigen toegang, en die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat die afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 24 van de Huisvestingsverordening is het Dagelijks Bestuur bevoegd in gevallen, waarin de toepassing van deze verordening naar zijn oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
De rechtbank dient te beoordelen of het bestreden besluit, waarbij verweerder het besluit tot afwijzing van de aanvraag om een urgentieverklaring heeft gehandhaafd, in rechte stand kan houden
Oordeel van de rechtbank
Allereerst stelt de rechtbank vast dat niet in geding is dat eisers als regionaal gebondene als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Verordening zijn aan te merken, zodat verweerder eisers ingevolge artikel 16 van de Huisvestingsverordening op hun verzoek urgent kan verklaren. Blijkens het door eiseres ingevulde aanvraagformulier steunt de aanvraag om een urgentieverklaring op medische en psychosociale gronden. Ingevolge artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingsverordening kan een woningzoekende slechts voor een urgentieverklaring op basis van medische dan wel psychosociale gronden in aanmerking komen als die gronden zijn verbonden met de huidige woonruimte, waarbij op grond van artikel 1, aanhef en onder bb van de Huisvestingsverordening onder woonruimte wordt verstaan: een ruimte met een eigen toegang en die door een huishouden kan worden bewoond zonder afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte. Eisers zijn inwonend bij familie. Zij hebben aangevoerd dat dit een zelfstandige woonruimte betreft. Met verweerder is de rechtbank echter van oordeel dat het bij de woonruimte in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder a van de Huisvestingsverordening gaat om de woonruimte van de betrokkenen en niet om de woonruimte van een ander, bij wie de betrokkenen inwonen. Eisers beschikken dus niet over zelfstandige woonruimte in de zin van de Huisvestingsverordening. De afwijzing van de gevraagde urgentie in het bestreden besluit is derhalve in overeenstemming met artikel 18, tweede lid, van de Huisvestingsverordening, ongeacht het antwoord op de vraag of eisers al dan niet op goede gronden een medische of psychosociale indicatie hebben aangevoerd.
Beoordeeld dient voorts te worden of voor verweerder aanleiding bestond om eisers, met toepassing van de hardheidsclausule van artikel 24 van de Verordening, alsnog urgent te verklaren. Artikel 24 van de Verordening kent verweerder in dit verband een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt met zich dat de rechtbank een uit hoofde van die bevoegdheid genomen besluit slechts marginaal kan toetsen. Bij die toetsing dient de rechtbank te beoordelen of verweerder na afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen en daarbij niet heeft gehandeld in strijd met enige ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen.
Blijkens de gedingstukken en het verhandelde ter zitting voert verweerder met betrekking tot de toepassing van de hardheidsclausule een zeer terughoudend beleid, omdat gelet op de krappe woningvoorraad van de gemeente Leiden bij een ruime toepassing de urgentieverklaring zijn betekenis verliest. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om in de psychische problemen van eisers en de krappe woonsituatie geen aanleiding te zien om de hardheidsclausule toe te passen. Verweerder heeft dan ook kunnen afzien van een adviesaanvraag bij de GGD. Hierbij overweegt de rechtbank dat uit de stellingen van eisers en de overgelegde medische stukken niet kan worden afgeleid dat hun psychische klachten verband houden met hun woonsituatie. Verder overweegt de rechtbank dat, hoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat de woonsituatie van eisers verre van ideaal is en dat zij over zelfstandige woonruimte willen beschikken, de omstandigheden waarin eisers verkeren niet dusdanig acuut, ernstig of levensbedreigend zijn dat verweerder op grond daarvan een bijzondere hardheid aanwezig had moeten achten en hen, boven alle andere woningzoekenden, voorrang bij de verdeling van woonruimte had moeten verlenen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder eisers aanvraag om een urgentieverklaring in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Het bestreden besluit komt dan ook niet voor vernietiging in aanmerking, zodat het beroep van eiser ongegrond moet worden verklaard.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op 20 mei 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.