ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7509
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- Chr.A.J.F.M. Hensen
- H.P.M. Meskers
- A.C. Zuidema
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van de Officier van Justitie wegens overschrijving van de redelijke termijn van artikel 6 EVRM
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 maart 2005 uitspraak gedaan in een strafzaak waarbij de Officier van Justitie niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. De verdachte werd gehoord door de FIOD-ECD op 5 november 2001, en de rechtbank heeft verschillende momenten overwogen als mogelijke startpunten voor de redelijke termijn, waaronder de datum van inverzekeringstelling en de betekening van de inleidende dagvaarding op 21 februari 2005.
De rechtbank concludeert dat de verdachte vanaf het verhoor op 5 november 2001 redelijkerwijs kon verwachten dat hij vervolgd zou worden. De termijn van twee jaar, die als redelijk wordt beschouwd, is ruimschoots overschreden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het openbaar ministerie de verdachte niet op de hoogte heeft gehouden van de voortgang van de zaak, wat bijdraagt aan de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden.
De rechtbank heeft verder overwogen dat de verdachte inmiddels 70 jaar oud is en dat de grote vertraging in de zaak, samen met de leeftijd van de verdachte, als uitzonderlijke omstandigheden moeten worden beschouwd. De rechtbank heeft een afweging gemaakt tussen het belang van de verdachte bij een verval van het recht tot strafvervolging en het belang van de gemeenschap bij normhandhaving. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de sanctie van niet-ontvankelijkheid van de Officier van Justitie de enige passende maatregel is, gezien de omstandigheden van de zaak.