Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Klachtprocedure ex artikel 41 Wet Bopz
rekestnummer : 05-1956
zaaknummer : 240624
datum beschikking : 2 mei 2005
BESCHIKKING op het op 6 april 2005 ingediende verzoekschrift van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
doch verblijvende in het Psycho-Medisch Centrum Parnassia te 's-Gravenhage, afdeling Spectrum 3,
advocaat: mr. A. Blok te Vijfhuizen (gemeente Haarlemmermeer),
ter verkrijging van een beslissing over een klacht door verzoeker ingediend bij de
Klachtencommissie Cliënten Parnassia.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
het bestuur van het Psycho-Medisch Centrum Parnassia,
gevestigd te 's-Gravenhage.
1. Verzoeker verblijft thans op grond van een op 8 maart 2005 door deze rechtbank en kamer verleende voorlopige machtiging tot het doen voortduren van het verblijf in een psychiatrische ziekenhuis, in het psychiatrisch ziekenhuis Parnassia (hierna: Parnassia).
2. De diagnose van verzoeker luidt volgens het behandelingsplan van 14 maart 2005:
- schizofrenie, paranoïde type
- schizotypische persoonlijkheidsstoornis (pre-morbide)
- dreigende ondervoeding en/of dehydratatie
- problemen binnen de primaire steungroep (ouderlijk gezin), opvoedingsproblemen en werkproblemen
- GAF bij opstellen behandelplan = 20.
3. Het behandelingsplan is niet door verzoeker ondertekend en over de inhoud van het behandelingsplan is tussen verzoeker en de behandelend arts geen overeenstemming bereikt.
4. De behandelaar heeft dwangbehandeling aangezegd in de vorm van de volgende in het behandelingsplan opgenomen behandelingen:
- antipsychotische depotmedicatie,
- het onder dwang toedienen van voeding en vocht,
- het zonodig onder dwang toedienen van andere medicatie (benzodiazepine en vitaminen).
5. Op 16 maart 2005 heeft verzoeker zich op de voet van artikel 41 lid 1 van de Wet Bopz tot de Klachtencommissie Cliënten Parnassia (hierna te noemen: de klachtencommissie) gewend met een klacht betreffende de voorgenomen toepassing van dwangbehandeling.
6. De klachtencommissie heeft bij beslissing van 31 maart 2005, welke beslissing op genoemde datum telefonisch aan partijen is medegedeeld en op 12 april 2005 naar partijen op schrift is toegezonden, de klacht tegen het voornemen om jegens verzoeker dwangbehandeling toe te passen in de vorm van dwangmedicatie ongegrond verklaard.
7. Parnassia en verzoeker zijn overeengekomen dat toepassing van de dwangbehandeling wordt opgeschort totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan in de onderhavige procedure.
Het verzoek strekt ertoe om de klacht alsnog gegrond te verklaren, opdat de onrechtmatigheid van het voornemen om tot dwangbehandeling over te gaan komt vast te staan en het ziekenhuis dit voornemen niet zal effectueren.
Namens verzoeker zijn bij brief van 19 april 2005 nadere stukken overgelegd, waaronder de schriftelijke beslissing van de klachtencommissie, het geldende behandelingsplan en aantekeningen over het verloop van de opname.
Op verzoek van de rechtbank zijn de stukken van de zijde van het ziekenhuis gecompleteerd met de 'second opinions' van de psychiaters W. Laan en A. Kramer.
Op 25 april 2005 is de zaak ter terechtzitting behandeld. Hierbij zijn verschenen: verzoeker, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede namens Parnassia: R.H.P. van Beest, psychiater (geneesheer-directeur), J.D. Blom, psychiater en B. van den Aakster, arts-assistent, tevens behandelend arts van verzoeker. Namens Parnassia is ter terechtzitting mondeling verweer gevoerd.
De advocaat van verzoeker heeft ter terechtzitting pleitnotities alsmede een uitdraai van de 'Body Mass Index' overgelegd.
Op grond van artikel 38 lid 5 Wet Bopz kan het behandelingsplan, waarvan de onderhavige dwangmedicatie een onderdeel vormt, niettegenstaande verzet van de patiënt, worden toegepast voor zover dit volstrekt noodzakelijk is om gevaar voor de patiënt of anderen, voortvloeiende uit de stoornis van de geestvermogens, af te wenden.
Voldoende is komen vast te staan dat verzoeker lijdt aan een stoornis van de geestvermogens, te weten schizofrenie en dat bij verzoeker thans sprake is van een psychotisch toestandsbeeld. Verzoeker heeft geen ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Hij weigert elke medicatie.
Blijkens de verschillende geneeskundige verklaringen, het behandelingsplan en hetgeen ter zitting is verhandeld, is het gevaar voortvloeiend uit de ziekte van verzoeker gelegen in het navolgende:
a. zelfverwaarlozing/ernstig letsel voor zichzelf: verzoeker eet en drinkt nauwelijks, hij denkt dat het eten vergiftigd is, hij heeft veel gewicht verloren, dreigende ondervoeding en uitdroging;
b. maatschappelijke ondergang: verzoeker is zijn baan kwijtgeraakt, hij komt niet meer buiten, hij ligt hele dagen op bed met gesloten gordijnen en ook in het ziekenhuis vertoont hij terugtrekkend gedrag;
c. gevaar voor gezondheid van derden: psychische decompensatie ouders van verzoeker door agressieve bejegening door verzoeker en agressief gedrag (eenmaal) in inrichting bij bezoek ouders, waarna separatie noodzakelijk was.
Door verzoeker is aangevoerd dat niet is voldaan aan de criteria van artikel 38 lid 5, derde volzin, Wet Bopz voor dwangbehandeling. Er is volgens hem geen sprake van gevaar voor hemzelf of anderen binnen het ziekenhuis. Verzoeker wijst erop dat het gevaar dat heeft geleid tot opname zich ofwel niet voordoet binnen het ziekenhuis ofwel voldoende kan worden afgewend door de opname en dat het niet de bedoeling van de wetgever is geweest dat elk gevaar dat voldoende is voor dwangopname tevens dwangbehandeling rechtvaardigt. Daarnaast heeft verzoeker gesteld dat de dwangbehandeling de toets aan de beginselen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid niet doorstaat.
Beoordeeld dient te worden of de aangezegde dwangmaatregelen volstrekt noodzakelijk zijn om het gevaar voor verzoeker af te wenden.
De rechtbank is gebleken dat men verzoeker in het psychiatrisch ziekenhuis probeert te motiveren tot eten en drinken. Dit is met wisselend succes gelukt, maar in ieder geval is betrokkene sedert zijn opname enkele kilo's aangekomen. De lichamelijke toestand is zorgelijk, maar - mede gelet op feit dat men de dwangbehandeling niet nodig acht zolang nog niet op de klacht is beslist - niet zodanig ernstig dat dit gevaar voorlopig niet kan worden afgewend door de opname en de behandeling in het ziekenhuis, waarbij verzoeker wordt gemotiveerd om te eten en te drinken.
De rechtbank zal op deze grond de klacht toewijzen voor zover deze is gericht tegen de toediening van voeding, vocht en vitaminen. In het midden kan blijven of toediening hiervan onder het regime van de Wet Bopz als dwangbehandeling kan plaatsvinden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het gevaar voor de gezondheid van derden worden afgewend door de opname in het ziekenhuis. De agressieve uitbarsting in het ziekenhuis was eenmalig. Gesteld noch gebleken is dat te verwachten is dat deze zich nogmaals zal voordoen. Voor zover dit gevaar zich nog tijdens de opname zal doen gelden, acht de rechtbank het dwangmiddel niet in verhouding staan tot het gevaar.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat verzoeker zich terugtrekt uit zijn sociale netwerk en het liefst alleen op zijn (verduisterde) slaapkamer verblijft. Hij heeft zijn baan verloren en heeft geen sociale contacten meer. Verzoeker heeft gesteld dat hij op eigen kracht, te weten met behulp van yoga en meditatie, zijn problemen wil overwinnen. Hij bestrijdt dat hij ziek is. Sinds zijn opname is echter geen verandering gekomen in psychiatrisch toestandsbeeld. Door Parnassia is aangevoerd dat de psychose alleen kan worden doorbroken met medicatie. Verzoeker is reeds sinds 1998 bekend met klachten van psychotische aard en deze klachten zijn alleen afgenomen toen verzoeker met medicatie werd behandeld. Op het moment dat verzoeker op eigen initiatief met het gebruik van medicatie stopte kwamen zijn psychoses weer terug. Verzoeker heeft dit niet bestreden. Nu verzoeker geen ziekte-inzicht heeft zal hij niet uit eigen beweging overgaan tot inneming van medicatie. De rechtbank stelt vast dat verzoeker zonder medicatie psychotisch blijft en hij dus - feitelijk onnodig - opgenomen zal moeten blijven, waardoor zijn maatschappelijk isolement eerder toe- dan afneemt. Bovendien blijkt uit de stukken - en is het de rechtbank ook ambtshalve bekend - dat de ziekte van verzoeker verergert en moeilijker te behandelen wordt naarmate de psychose langer duurt, welke schade nooit meer te herstellen is. Deze beide gevaren (voor maatschappelijke teloorgang en verergering van de ziekte/ psychose) doen zich voor ondanks de opname in het ziekenhuis en kunnen in het geval van verzoeker niet op een andere manier worden beëindigd dan door medicatie. Nu verzoeker die medicatie niet uit eigen beweging zal innemen, is het naar het oordeel van de rechtbank volstrekt noodzakelijk dat de dwangbehandeling tot toediening van een depotmedicatie antipsychoticum wordt gegeven.
De rechtbank zal derhalve de klacht afwijzen voor zover gericht tegen de toediening van antipsychotische depotmedicatie.
Ten slotte zal de rechtbank de klacht toewijzen voor zover deze gericht is tegen de toediening van benzodiazepine, nu haar niet duidelijk is geworden tot afwending van welk gevaar dit middel zou moeten worden toegediend.
De wet geeft de rechter geen andere mogelijkheid dan de klacht gegrond (of ongegrond) te verklaren. Voor zover meer verzocht is, zal het worden afgewezen.
verklaart de klacht van verzoeker gegrond voor zover deze is gericht tegen het met dwang toedienen van voeding, vocht, vitaminen en benzodiazepine;
verklaart de klacht van verzoeker ongegrond voor zover deze is gericht tegen het met dwang toedienen van antipsychotische depotmedicatie;
wijst het meer of anders verzochte af.
*
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, bijgestaan door mr. K.M. Simpelaar als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 mei 2005.