ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7163

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/3042 BESLU
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering registratie huwelijk in Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens wegens gebrek aan bewijs ontbinding eerder huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de weigering van de gemeente Voorhout om het huwelijk van eiser met [echtgenote 2] te registreren in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA). Eiser, afkomstig uit Kameroen, had eerder een huwelijk met [echtgenote 1] en stelde dat zijn huwelijk met [echtgenote 2] op 18 maart 2003 niet kon worden geregistreerd omdat hij geen bewijs had overgelegd van de ontbinding van zijn eerdere huwelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in strijd met de waarheid had verklaard gehuwd te zijn, en dat hij geen bewijs kon leveren van de ontbinding van een fictief huwelijk. Eiser had wel een affidavit overgelegd waaruit bleek dat hij op 20 februari 2003 ongehuwd was, maar dit document werd door de rechtbank als onvoldoende beschouwd.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente op goede gronden had geconcludeerd dat eiser niet had aangetoond dat zijn eerdere huwelijk was ontbonden. Dit leidde tot de conclusie dat de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in de gelegaliseerde huwelijksakte vermelde gegevens. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de gemeente om het verzoek tot registratie van het huwelijk met [echtgenote 2] niet in te willigen. Eiser had eerder al bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de gemeente, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat voor de wijziging van persoonsgegevens in de GBA vereist is dat degene die daarom verzoekt onomstotelijk aantoont dat de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. De rechtbank concludeerde dat de gelegaliseerde huwelijksakte van eiser niet voldoende was om aan te tonen dat er geen sprake was van een eerder huwelijk, en dat de gemeente niet verplicht was om de gelegaliseerde documenten zonder meer te erkennen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 april 2005.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 04/3042 BESLU
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorhout, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Eiser heeft verweerder geïnformeerd over zijn vestiging in de gemeente Voorhout vanuit het buitenland en op 3 december 2003 middels een daartoe bestemd formulier verweerder verzocht om registratie van zijn persoonsgegevens, waaronder zijn huwelijk met [echtgenote 2] op 18 maart 2003, in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA) van de gemeente Voorhout.
Bij besluit van 30 januari 2004 heeft verweerder geweigerd om voornoemd huwelijk in de GBA te registreren.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 12 maart 2004 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Op 27 april 2004 is eiser omtrent zijn bezwaar gehoord door de Commissie van Advies voor Bezwaar - en Beroepschriften.
Bij besluit van 7 juni 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiser overeenkomstig het advies van bovengenoemde commissie ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij faxbrief van 14 juli 2004 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op 15 april 2005 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen. Eiser is bijgestaan door mr. D. van Kesteren, kantoorgenoot van zijn advocaat, mr. L.C. Blok.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden, mr. P.J. Koomen, de heer A. de Jong en de heer B. van de Velde.
Tevens is aanwezig geweest, [echtgenote 2].
Feiten
Eiser is afkomstig uit Kameroen en is als asielzoeker naar Nederland gekomen. Zoals in het rapport van het nader gehoor van 22 november 1999 is vermeld, heeft eiser bij binnenkomst in Nederland tegenover een ambtenaar van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) in het bijzijn van een tolk verklaard dat hij op 23 maart 1993 in het huwelijk is getreden met [echtgenote 1], geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] in Kameroen. Eiser heeft op 10 september 2001 bij de gemeente Leiden aangifte gedaan van verblijf en adres ten behoeve van opneming in de GBA. In deze aangifte heeft hij het hiervoor genoemde huwelijk opgenomen. Ten tijde van de inschrijving in de basisadministratie van de gemeente Leiden is eiser toegelaten tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder e, van de Wet GBA, omdat eiser geen (hogere) brondocumenten kon overleggen. Bij schriftelijke verklaring van 5 oktober 2001 heeft hij deze eed afgelegd en daarbij wederom melding gemaakt van genoemd huwelijk. Eiser is op 18 maart 2003 in het huwelijk getreden met [echtgenote 2] in Edea te Kameroen. Eiser heeft van dit huwelijk een gelegaliseerde huwelijksakte overgelegd. Eiser heeft verder een niet gelegaliseerde affidavit uit Kameroen d.d. 20 februari 2003 overgelegd, waarin staat vermeld dat eiser ongehuwd is en nooit gehuwd is geweest. Aan eiser is inmiddels een verblijfsvergunning voor verblijf bij echtgenote verleend.
Standpunten partijen
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het in Kameroen gesloten huwelijk van eiser met [echtgenote 2] op 18 maart 2003 niet kan worden opgenomen in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens (GBA), omdat eiser geen bewijs heeft overgelegd van de ontbinding van zijn eerdere huwelijk. Verweerder wijst er op dat eiser op drie momenten, waaronder éénmaal onder ede, over dit eerdere huwelijk heeft verklaard. Verweerder kent aan de overgelegde affidavit geen betekenis toe, nu deze slechts een verklaring ten overstaan van een advocaat van eiser zelf betreft.
Eiser meent dat zijn verzoek om registratie van zijn huwelijk met [echtgenote 2] ten onrechte is afgewezen. Eiser heeft destijds in strijd met de waarheid verklaard gehuwd te zijn, omdat hij meende hiermee zijn kansen op het verkrijgen van een verblijfsvergunning te vergroten. De personalia van zijn verzonnen echtgenote zijn fictief. Eiser kan dan ook onmogelijk de ontbinding van een fictief huwelijk aantonen. Eiser heeft wel een affidavit overgelegd, waaruit blijkt dat hij op 20 februari 2003 ongehuwd was. Voorts heeft eiser de gelegaliseerde akte van zijn huwelijk met [echtgenote 2] overgelegd en een advies van de korpschef van het regionaal politiekorps Hollands-Midden, een zogenaamde verklaring M46-B. In beroep heeft eiser nog een brief overgelegd van het Consulaat der Nederlanden te Yaoundé, waaruit volgens eiser blijkt dat niets in de weg staat aan de registratie van zijn huwelijk met [echtgenote 2] in de GBA.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: Wet GBA) worden gegevens van de burgerlijke staat opgenomen.
Ingevolge artikel 36, tweede lid, van de Wet GBA worden de gegevens over de burgerlijke staat, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
a. een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
b. een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
c. een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een akte van bekendheid of beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
d. een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
e. een verklaring die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend."
Ingevolge artikel 36a, eerste lid van de Wet GBA, worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d, of e, dan wel artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend over het huwelijk of het geregistreerd partnerschap dat is gesloten tussen echtgenoten dan wel geregistreerde partners van wie ten minste één vreemdeling is, voordat het college van burgemeester en wethouders zich een door de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verklaring heeft doen overleggen.
Ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA worden aan een geschrift als bedoeld in artikel 36, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 36, derde lid, geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.
Ingevolge artikel 83, aanhef en onder f, van de Wet GBA wordt een beslissing van het college van burgemeester en wethouders om niet te voldoen aan een verzoek als bedoeld in de artikelen 79 tot en met 82 gelijkgesteld met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat de gegevens in de basisadministratie betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten er op kunnen vertrouwen dat de geregistreerde gegevens juist zijn. Voor de wijziging van persoonsgegevens in de GBA is dus vereist dat degene die daarom verzoekt onomstotelijk aantoont dat de geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn en dat de gegevens die daarvoor in de plaats zouden moeten komen wel juist zijn. Gelet op het systeem van de Wet GBA zoals dat is neergelegd in de artikelen 36 en 37 dient de juistheid van de te registreren nieuwe gegevens te worden ontleend aan een door de wet aangewezen geschikt brondocument. Voor de gegevens omtrent de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, is een rangorde aangegeven in geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend.
De gelegaliseerde huwelijksakte, zoals door eiser is overgelegd, betreft een geldige brondocument, zoals genoemd in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet GBA. Verweerder kan in beginsel aan dit document gegevens over de burgerlijk staat ontlenen. Eiser heeft ook een verklaring, zoals bedoeld in artikel 36a, eerste lid, van de Wet GBA overgelegd. Dit artikel laat echter onverlet dat ingevolge artikel 37, tweede lid, van de Wet GBA verweerder gehouden is om te bezien of de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in de door eiser overgelegde gelegaliseerde huwelijksakte genoemde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder heeft mogen uitgaan van de juistheid van de eerder door eiser afgelegde verklaringen met betrekking tot zijn burgerlijke staat. De rechtbank overweegt dat eiser tot driemaal toe, waarvan éénmaal onder ede, gelijkluidend over zijn huwelijk met [echtgenote 1] heeft verklaard. De rechtbank stelt vast dat het formulier, waarin eisers verklaring onder eed of belofte tegenover een gemeenteambtenaar van de gemeente Leiden is neergelegd, in meerdere talen is opgesteld en dat deze verklaring is ondertekend door eiser. Voor eiser dient dan ook duidelijk te zijn geweest welk belang wordt gehecht aan deze verklaring. Eisers verklaring dat hij destijds in strijd met de waarheid heeft verklaard gehuwd te zijn om zodoende zijn kansen op een verblijfsvergunning te vergroten, doet aan het hiervoor overwogene niet af.
Eiser heeft voorts niet aangetoond dat zijn verklaringen over zijn huwelijk met [echtgenote 1] feitelijk onjuist zijn. De overgelegde affidavit is daartoe onvoldoende. Dit document bevat slechts een bevestiging van het feit dat eiser zelf ten overstaan van een advocaat onder ede heeft verklaard ongehuwd te zijn. Er heeft geen verificatie van deze verklaring door de Kameroense of Nederlandse autoriteiten plaatsgevonden. Dit document is dan ook onvoldoende om aan te tonen dat eiser ongehuwd is.
De door eiser aangevoerde omstandigheid dat de huwelijksakte is gelegaliseerd en dat deze akte rechtsgeldig is, leidt evenmin tot een ander oordeel. Nu verweerder niet zonder meer rechtens gehouden is om uit te gaan van de juistheid van de in gelegaliseerde documenten vermelde gegevens (zie hiervoor onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 18 februari 2004, nr. 200304145/1, zoals gepubliceerd op de website www.rechtspraak.nl) heeft verweerder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kunnen besluiten de gelegaliseerde huwelijksakte van onvoldoende betekenis te achten om aan te nemen dat er geen sprake is van een eerder huwelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond dat het in de GBA geregistreerde huwelijk van eiser is ontbonden. Dit leidt ertoe dat de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen erkenning van de rechtsgeldigheid van de in de gelegaliseerde huwelijksakte vermelde gegevens. Verweerder heeft dan ook op goede gronden zijn besluit om eisers verzoek tot registratie in de GBA van zijn huwelijk met [echtgenote 2] niet in te willigen, gehandhaafd.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C. Fetter en in het openbaar uitgesproken op 22 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.