Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:54
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], Frankrijk, eiser,
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 2 juni 2003 is bezwaar gemaakt tegen verweerders weigering eisers functie in functieschaal 6 in te willen delen.
Bij brief van 23 juni 2003 heeft verweerder op eisers verzoek tot functiewaardering beslist en daarbij de waardering in functiegroep 4 gehandhaafd.
Verweerder heeft het bezwaarschrift van 2 juni 2003 mede gericht geacht tegen het besluit van 23 juni 2003.
Bij besluit van 19 oktober 2004 heeft verweerder eisers bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 26 november 2004 bij deze rechtbank beroep ingesteld.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep is opgekomen tegen verweerders beslissing op bezwaar van 19 oktober 2004. Een beslissing op bezwaar is per definitie een besluit als hiervoor bedoeld.
Gelet hierop ziet de rechtbank geen grond voor verweerders betoog dat de bestuursrechter onbevoegd zou zijn van dit beroep kennis te nemen.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser sinds geruime tijd bij verweerder werkzaam is op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Hierover bestaat tussen partijen ook geen verschil van mening.
Eiser heeft verweerder verzocht de beschrijving van zijn functie en de daarbij behorende functiewaardering te willen wijzigen. Op grond van de aard en omvang van zijn werkzaamheden stond hem een hogere beloning voor ogen dan die welke was verbonden aan functieschaal 4. Verweerder heeft de indeling in schaal 4 echter gehandhaafd. Hierover is tussen partijen een geschil ontstaan, dat verweerder langs bestuursrechtelijke weg heeft afgehandeld.
Zoals hiervoor reeds gezegd, is eiser voor verweerder werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht; hij is derhalve geen ambtenaar. Meningsverschillen dan wel conflicten, die zijn gelegen in de sfeer van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht dienen naar het oordeel van de rechtbank te worden voorgelegd aan de daartoe bevoegde burgerlijke rechter. Verweerder had derhalve, in plaats van eisers bezwaar inhoudelijk te behandelen, dit bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren.
Het voorgaande leidt ertoe dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank sluit het onderzoek, aangezien voortzetting ervan niet nodig is en doet de zaak, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, vereenvoudigd af.
Aangezien rechtens slechts één oplossing resteert, ziet de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien zoals hierna in het dictum is aangegeven.
Er is aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 322,00 voor het indienen van het beroepschrift in een zaak van gemiddeld gewicht.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit van 19 oktober 2004;
3. verklaart het bezwaar van 2 juni 2003 niet-ontvankelijk;
4. bepaalt dat de rechtspersoon de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) aan eiser het door hem betaalde griffierecht, te weten EUR 136,00, vergoedt;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van EUR 322,00, welke kosten voormelde rechtspersoon aan eiser dient te vergoeden;
6. zendt het dossier ter verdere behandeling door naar de sector Kanton van deze rechtbank.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan verzet worden gedaan bij de rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij aan de rechtbank verzoeken omtrent het verzet te worden gehoord.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.