ECLI:NL:RBSGR:2005:AT7099

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/5193 BZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.M. Mollee
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening zelfstandigen op basis van levensvatbaarheid bedrijf

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal door de gemeente Katwijk. Eisers, een echtpaar dat sinds 1987 zelfstandig ondernemer is in de assurantiesector, hebben een aanvraag ingediend voor een bedrijfskrediet van EUR 100.000,-. Deze aanvraag werd afgewezen op basis van een advies van het Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf (IMK), dat concludeerde dat het bedrijf van eisers niet levensvatbaar was. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 22 februari 2005, waarbij eisers in persoon aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat verweerder zich terecht heeft gebaseerd op het IMK-advies, dat voldoet aan de kwaliteitscriteria voor advisering. De rechtbank stelt vast dat het IMK-advies zorgvuldig tot stand is gekomen en dat de conclusie dat het bedrijf van eisers niet levensvatbaar is, goed onderbouwd is. Eisers hebben geprobeerd deze conclusie te betwisten door te wijzen op de onafhankelijke positie van het IMK en de deskundigheid van het instituut, maar de rechtbank oordeelt dat zij onvoldoende concrete gegevens hebben overgelegd om hun stellingen te onderbouwen.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de aanvraag om bijstand heeft afgewezen. De rechtbank verklaart het beroep van eisers ongegrond, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 03/5193 BZ
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), echtelieden, wonende te [woonplaats], tezamen eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Katwijk, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 19 februari 2003 hebben eisers bij verweerder een aanvraag ingediend, waarbij eisers hebben verzocht om bijstand ten behoeve van bedrijfskapitaal en een periodieke uitkering ingevolge respectievelijk het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) en de Algemene bijstandswet (Abw)
Bij besluit van 20 augustus 2003, verzonden op gelijke datum, heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 28 augustus 2003 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Op 27 oktober 2003 zijn eisers omtrent hun bezwaar gehoord door de Bezwaarschriftencommissie Sociale Zekerheid (hierna: commissie).
Bij besluit van 18 november 2003, verzonden op gelijke datum heeft verweerder overeenkomstig het advies van de commissie de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers bij brief van 29 november 2003 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 7 januari 2004 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 22 februari 2005 ter zitting behandeld.
Eisers zijn in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [gemachtigde].
Feiten
Sinds 1987 is eiser zelfstandig ondernemer in de assurantiesector. In 1999 heeft eiser samen met een partner een vennootschap onder firma opgericht. Na het opbreken van de samenwerking is eiser met zijn voormalig vennoot verwikkeld geraakt in een gerechtelijke procedure. Eiser heeft zijn werkzaamheden in een éénmanszaak voortgezet. Aanleiding voor de onderhavige aanvraag vormden de teruglopende inkomsten - mede het gevolg van de hoge kosten verbonden aan de gerechtelijke procedure-. De aanvraag om een bedrijfskrediet van EUR 100.000,- strekte tot financiering van de gewenste aankoop van een assurantieportefeuille door eiser.
Verweerder heeft omtrent de aanvraag van eisers advies ingewonnen bij het Instituut voor Midden- en Kleinbedrijf Intermediair, Kantoor West (hierna: IMK). Het advies van het IMK is in het rapport van 21 juli 2003 neergelegd. De conclusie van het IMK is dat het bedrijf van eisers niet levensvatbaar is. Het door eisers ingediende bezwaarschrift dat door verweerder aan het IMK was voorgelegd, heeft geen aanleiding gegeven voor het IMK om het advies aan te passen. In zijn brief van 6 oktober 2003 is het IMK inhoudelijk op de bezwaren van eisers ingegaan.
Standpunten partijen
In geschil is of verweerder de aanvraag van eisers om bijstand in de vorm van de verstrekking van bedrijfskapitaal op goede gronden heeft geweigerd.
Aan het bestreden besluit om de aanvraag af te wijzen heeft verweerder de in het IMK-adviesrapport van 21 juli 2003 neergelegde conclusie, dat het bedrijf van eisers niet levensvatbaar is, ten grondslag gelegd.
Eisers betwisten deze conclusie op grond van de navolgende redenen.
Allereerst trekken eisers de onafhankelijke positie van het IMK in twijfel. Verder heeft het IMK volgens eisers onvoldoende deskundigheid en inzicht op het gebied van assurantiën. Eisers menen dat in het IMK-adviesrapport bij het opstellen van de financiële analyse van onjuiste bedragen is uitgegaan. Ook is het toekomstbeeld voor de verzekeringsondernemers rooskleuriger dan het beeld dat in het rapport is weergegeven. Eiser heeft zijn sporen in het verzekeringswezen verdiend. Nu er sprake is van een herstart van het bedrijf is het niet nodig om een ondernemersplan te overleggen. Ten slotte menen eisers dat uit de regelgeving volgt dat bij de prognoses rekening had moeten worden gehouden met de kredietverschaffing van EUR 100.000,- . In dat geval blijkt dat er wel sprake is van een rendabele investering. Volgens eisers is dan ook door verweerder hun aanvraag om een bedrijfskrediet ten onrechte afgewezen.
Omvang van het geding
Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerders besluit om de aanvraag om bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal van eisers af te wijzen al dan niet op goede gronden is gehandhaafd.
Wettelijk kader
Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden en is de Algemene bijstandswet (Abw) ingetrokken. Het bestreden besluit is tot stand gekomen onder de werking van de Abw. Ingevolge artikel 21 van de Invoeringswet WWB (IWWB) dient in het onderhavige geval, nu het beroepschrift vóór de peildatum, zijnde 31 december 2003, is ingediend, met toepassing van de Abw te worden beslist.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de Abw kan aan een zelfstandige bijstand worden verleend, onder andere in de vorm van een lening ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. Op grond van het derde lid van genoemd artikel heeft de zelfstandige wiens bedrijf niet levensvatbaar is in zijn hoedanigheid van zelfstandige geen recht op bijstand, behoudens enkele hier niet relevante uitzonderingen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef onder b, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (Bbz) wordt verstaan onder een levensvatbaar bedrijf of zelfstandig beroep: het bedrijf of zelfstandig beroep waaruit de zelfstandige naar verwachting na bijstandverlening een inkomen zal verwerven dat, samen met het overige inkomen, toereikend is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep en voor de voorziening in het bestaan.
Oordeel van de rechtbank
Blijkens de Nota van toelichting bij de Bbz (Staatsblad 1995, nr. 203) is voor de vraag of een bedrijf of zelfstandig beroep levensvatbaar is bepalend dat naar verwachting een toereikend inkomen wordt behaald. Of en wanneer het inkomen toereikend zal zijn, zal aan de hand van de gegevens uit het verleden en een reële begroting getoetst moeten worden. In het hiervoor in te stellen onderzoek dient aan de hand van commerciële en bedrijfseconomische gegevens te worden bezien wat de perspectieven van het bedrijf of beroep zijn.
Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is een bijstandsverlenend orgaan in de regel gerechtigd om zich bij de besluitvorming in dezen te baseren op in concreto verkregen adviezen van deskundige instanties als het IMK (zie hiervoor uitspraak van de CRvB van 23 maart 2004, JWWB 2004/16). Verweerder heeft zich blijkens het bestreden besluit ervan vergewist dat het door het IMK gegeven advies voldoet aan de aan het adviseringsproces verbonden kwaliteitscriteria.
De rechtbank stelt verder vast dat in het IMK-adviesrapport rekening is gehouden met de wijziging van het bedrag van de privé-opnames, zoals door eisers is weergegeven bij faxbrief van 3 juli 2003 (zie hiervoor Hoofdstuk 4, punt 4.3. "Bedrijfsresultaten en prognose", pagina 14 van het IMK-adviesrapport van 21 juli 2003). De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het IMK-adviesrapport blijkt dat een correcte en gangbare financiële analyse is uitgevoerd.
Ter onderbouwing van de stelling dat de toekomst voor het verzekeringswezen rooskleuriger is dan geschetst in het IMK-adviesrapport hebben eisers enkel een kopie van een bericht overgelegd uit de Intermediair van 22 augustus 2003, waarin is gesteld dat de kantoren van de Nederlandse Vereniging van Assurantieadviseurs een stijging hebben in de provisieomzet en het exploitatieresultaat. De rechtbank constateert dat in hoofdstuk 3 van het IMK-adviesrapport een meer algemeen beeld van de verzekeringsbranche wordt geschetst, waaruit geen tegenstrijdigheid blijkt met de door eisers overgelegde berichtgeving. Wel wordt in het IMK-adviesrapport meer in het bijzonder ten aanzien van het bedrijf van eisers opgemerkt dat met de functie van intermediair en met de huidige portefeuille als ook de wijze van werken - gelet op de ontwikkelingen in deze markt - weinig kans op overleven bestaat. Eisers hebben geen concrete gegevens overgelegd die deze constateringen weerleggen.
Dit laatste mede in aanmerking genomen, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van eisers mocht verlangen dat zij op voorhand door middel van een "ondernemersplan" inzichtelijk zouden maken waartoe de investering van het bedrijfskapitaal zou kunnen leiden. Eisers hebben gesteld dat zij met het door verweerder te verlenen bedrijfskrediet van EUR 100.000,- een portefeuille van 700 verzekerde personen willen aankopen, waarbij de nadruk zou komen te liggen op schadeverzekeringen. Volgens eisers zou dit segment van de branche nog voldoende groeimogelijkheden voor hun bedrijf bieden. Echter, eisers hebben nagelaten om deze stellingen te onderbouwen middels concrete en verifieerbare gegevens. Zoals in de reactie op het bezwaarschrift ook door het IMK is verwoord, hadden eisers onder meer dienen aan te geven: het beoogde verzorgingsgebied, de concurrentiegraad, kansen en bedreigingen en strategische opties. Daarbij was het niet noodzakelijk om ook een concrete overnamekandidaat te vermelden. Nu een dergelijk ondernemersplan in het geheel ontbreekt en de kredietwaardigheid in het verleden als ook het bestaansrecht van het bedrijf evenmin door eisers in voldoende concrete mate is aangetoond, heeft naar het oordeel van de rechtbank het IMK (c.q. verweerder) in de prognoses de bedrijfskapitaalinvestering ten bedrage van EUR 100.000,- buiten beschouwing kunnen laten. Zodoende heeft het IMK op grond van de beschikbare gegevens een reële prognose opgemaakt, waaruit blijkt dat geen sprake is van een toereikend inkomen. Op grond daarvan heeft het IMK geconcludeerd dat het bedrijf niet levensvatbaar is.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank is van oordeel dat het IMK-advies deugdelijk en zorgvuldig tot stand is gekomen. Verweerder heeft dit advies dan ook aan het besluit ten grondslag kunnen leggen. Nu uit dit advies naar voren komt dat het bedrijf van eisers niet levensvatbaar is, volgt uit het bepaalde van artikel 8, eerste en derde lid, van de Abw in samenhang met artikel 1, van de Bbz dat verweerder terecht het besluit om de aanvraag om bijstand ter voorziening in bedrijfskapitaal van eisers af te wijzen, heeft gehandhaafd.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. A.A.M. Mollee en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2005, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.R. Schouten-Korwa.