ECLI:NL:RBSGR:2005:AT6414

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 03/43941, 03/43943
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning voor zelfstandig musicus op basis van wezenlijk cultureel belang

In deze zaak heeft eiseres, een musicus van Israëlische nationaliteit, verzocht om een verblijfsvergunning om als zelfstandig musicus in Nederland te kunnen werken. De aanvraag werd afgewezen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, op basis van adviezen van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW). Deze adviezen concludeerden dat met de aanwezigheid van eiseres geen wezenlijk cultureel belang zou zijn gediend. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de adviezen van OCW niet voldoende inzichtelijk waren en dat de criteria die werden gehanteerd om te bepalen of er sprake was van een wezenlijk cultureel belang niet duidelijk waren. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet had mogen afgaan op deze adviezen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de criteria waaraan eiseres moest voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan verweerder om opnieuw te beslissen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres. De rechtbank wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de hoofdzaak gegrond was verklaard. De uitspraak benadrukt het belang van transparantie en duidelijkheid in de besluitvorming omtrent verblijfsvergunningen voor kunstenaars.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:77 en 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nrs: AWB 03 / 43941 OVERIO F (beroepszaak)
AWB 03 / 43943 OVERIO F (voorlopige voorziening)
inzake: A, geboren op [...] 1962, van Israelische nationaliteit, eiseres / verzoekster, verder te noemen eiseres,
gemachtigde: mr. E.J.W.F. Deen, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 8 september 2000 is de aanvraag van eiseres van 16 september 1997 om haar vergunning tot verblijf te verlengen onder gelijktijdige wijziging van het doel in “het verrichten van arbeid als zelfstandig musicus” niet ingewilligd. Het hiertegen ingediende bezwaar van 19 september 2000 is bij besluit van 18 juli 2003 ongegrond verklaard. Tegen dit laatste besluit heeft eiseres op 12 augustus 2003 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 12 augustus 2003 heeft eiseres verzocht om bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 15 maart 2005. Daarbij hebben eiseres en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (hierna: Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge artikel 117 en 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. Het bestreden, na 1 april 2001 genomen besluit dient materieel te worden getoetst aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.3 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat uit de adviezen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (hierna: OC en W) van 15 juli 1999 en van 7 juli 2003 blijkt dat geen wezenlijk Nederlands cultureel belang wordt gediend met het verblijf van eiseres hier te lande als zelfstandig musicus. Gelet hierop voldoet eiseres niet aan de gestelde voorwaarden, zodat zij niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van het driejarenbeleid.
2.4 In beroep heeft eiseres zich -kort samengevat- op het standpunt gesteld dat de criteria aan de hand waarvan het Ministerie van OC en W bepaalt of sprake is van een wezenlijk Nederlands cultureel belang niet duidelijk zijn. De adviezen van 15 juli 1999 en van 7 juli 2003 waarin het Ministerie van OC en W heeft geconcludeerd dat met de aanwezigheid van eiseres geen wezenlijk cultureel belang is gediend, zijn hierom onvoldoende inzichtelijk. Verweerder heeft de uitgebrachte adviezen daarom niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Voor zover wel duidelijk is welke criteria zijn toegepast, is het de vraag of in de adviezen van OC en W wel het juiste criterium is toegepast ter beantwoording van de vraag of sprake is van een wezenlijk Nederlands cultureel belang.
Voorts heeft verweerder de suggestie om een onafhankelijk deskundige het wezenlijke Nederlandse culturele belang te laten toetsen onvoldoende gemotiveerd verworpen.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier wordt ingevolge artikel 13 Vw slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen daartoe nopen, met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.6 Ingevolge artikel 16 Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier worden afgewezen op één van de in dat artikel genoemde gronden. Regels over de toepassing van deze gronden zijn neergelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.7 In het Vb is, voorzover hier van belang, neergelegd in artikel 3.30, eerste lid, dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als zelfstandige kan worden verleend aan de vreemdeling die arbeid als zelfstandige verricht of gaat verrichten, waar naar het oordeel van de Minister een wezenlijk Nederlands belang mee is gediend.
Ingevolge hoofdstuk B 5/8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) acht verweerder voor beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling als kunstenaar een wezenlijk Nederlands belang is gediend het advies van de Minister van OC en W van belang.
2.8 De rechtbank stelt vast dat verweerder conform het gevoerde beleid advies aan de Minister van OC en W heeft gevraagd ter beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van eiseres als zelfstandig musicus een wezenlijk cultureel belang wordt gediend. De Minister van OC en W heeft ten aanzien van eiseres op 15 juli 1999 en 7 juli 2003 advies uitgebracht en hierin geconcludeerd dat met haar aanwezigheid geen wezenlijk cultureel belang is gediend.
2.9 In geschil is de vraag of verweerder zich bij afwijzing van onderhavige aanvraag heeft kunnen baseren op deze adviezen van de Minister van OC en W.
2.10 In het advies ten behoeve van eiseres van 15 juli 1999 heeft de Minister van OC en W als volgt geadviseerd:
Mijn beleid ten aanzien van adviesverzoeken over het culturele belang van vreemdelingen die zich op grond van een wezenlijk cultureel belang in Nederland willen vestigen, is als volgt. Op voorhand is er geen gebrek in Nederland aan een bepaalde categorie kunstenaars. Een vreemdeling, die bij zijn verzoek om vergunning tot verblijf geen andere grond kan aanvoeren dan zijn verlangen om zich in Nederland als kunstenaar te vestigen, moet rekenen op een negatief advies over het wezenlijk culturele belang van zijn aanwezigheid hier te lande. In het kunstbeleid is het echter een aanvaard beginsel dat het aan de instellingen op het terrein van de cultuur wordt overgelaten wie zij bij hun activiteiten betrekken om optimale kwaliteit te garanderen. Ik kijk dan ook of de vreemdeling kan aantonen dat er een concrete behoefte bestaat bij een instelling die activiteiten ontplooit op het cultuurterrein, aan juist zijn aanwezigheid. Als de vreemdeling een stuk kan overleggen, waarin een culturele instelling aangeeft concreet -een adhesiebetuiging alleen is niet genoeg- de aanwezigheid van de vreemdeling nodig te hebben met het oog op bepaalde, nader omschreven activiteiten, dan kan op basis van die gegevens een positief advies worden gegeven.
Uit de meegezonden stukken en door mij ingewonnen informatie is gebleken dat mevrouw A met enige regelmaat meewerkt met enkele ensembles. Deze ensembles geven uitvoeringen, niet alleen in Nederland, maar vaker ook in het buitenland. Nederland staat bekend om zijn orkesten en ensembles van topniveau die zich richten op het uitvoeren van renaissance- en barokmuziek. Het niveau van deze orkesten is zodanig dat de wereldtop van instrumentalisten daarin meespeelt. Als mevrouw A met deze ensembles zou meespelen zou er sprake zijn van een wezenlijk cultureel belang. Betrokkene maakt daar echter geen deel van uit. Met alle waardering voor de artistieke kwaliteiten van mevrouw A kan ik niet anders dan concluderen dat met haar aanwezigheid in Nederland geen wezenlijk cultureel belang wordt gediend zoals ik hierboven uiteen heb gezet.
In het advies van 7 juli 2003 heeft de Minister van OC en W als volgt geadviseerd:
Uit de nieuwe stukken kan ik opmaken dat mevrouw A, naast haar educatieve werkzaamheden, nog steeds actief is binnen de Nederlandse ensemblecultuur. Ik moet echter vaststellen dat ook voor de nieuw opgevoerde ensembles waaraan zij is verbonden, geldt dat deze niet functioneren op het hoogste niveau van het Nederlandse muziekleven. Daarnaast blijkt wederom dat de beroepspraktijk van mevrouw A voor een aanzienlijk deel bestaat uit werkzaamheden die zij buiten Nederland en in opdracht van buitenlandse opdrachtgevers vervult. Ik heb wederom geen enkele aanwijzing aangetroffen waaruit blijkt dat een gerenommeerde Nederlandse culturele instelling concreet aangeeft de aanwezigheid van mevrouw A nodig te hebben. Op grond daarvan moet ik dan ook wederom concluderen dat met de aanwezigheid van mevrouw A geen wezenlijk cultureel belang wordt gediend.
2.11 De rechtbank overweegt dat de hierboven genoemde adviezen van de Minister van OC en W over de vraag of met het verblijf van eiseres een wezenlijk cultureel belang is gediend, kunnen worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een dergelijk advies dient op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijk wijze te adviseren over de opgeworpen vraag. Indien aan deze eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van het advies uitgaan, tenzij er concrete aanknopingspunten bestaan om de inhoud of de conclusie daarvan in twijfel te trekken.
2.12 De rechtbank is van oordeel dat de adviezen van 15 juli 1999 en 7 juli 2003 niet op een inzichtelijke manier antwoord geven op de vraag of met de aanwezigheid van eiseres een wezenlijk cultureel belang wordt gediend. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door zich bij besluitvorming op deze adviezen te baseren. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
2.13 Niet staat ter discussie dat het beleid van de Minister van OC en W om te bepalen of sprake is van een wezenlijk cultureel belang luidt zoals opgenomen in het advies van 15 juli 1999. Uitgangspunt van dit beleid is enerzijds dat er op voorhand geen gebrek is in Nederland aan een bepaalde categorie kunstenaars. Een vreemdeling die voor vestiging in Nederland als kunstenaar geen andere grond aanvoert dan zijn verlangen daartoe, moet daarom rekenen op een negatief advies over het wezenlijk Nederlands cultureel belang. Anderzijds geldt als uitgangspunt dat de Minister van OC en W aan de instellingen op het terrein van cultuur (...) overlaat wie zij bij hun activiteiten willen betrekken, dit om optimale kwaliteit te garanderen.
2.14 Wanneer de in de adviezen van 15 juli 1999 en 7 juli 2003 ten aanzien van eiseres gehanteerde criteria worden afgewogen tegen het door de Minister van OC en W gevoerde beleid, is sprake van de introductie van nieuwe, niet nader in het beleid omschreven en toegelichte criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of sprake is van een wezenlijk cultureel belang. De rechtbank leidt uit het advies van 15 juli 1999 af dat deze criteria in het geval van eiseres betreffen: het uitoefenen van de muziekpraktijk binnen Nederland, het deel uitmaken van een muziekensemble dat functioneert op het hoogste (top) niveau en een verklaring van onmisbaarheid van een gerenommeerde Nederlandse culturele instelling. Hierbij is echter niet duidelijk wat wordt verstaan onder het functioneren op “topniveau” terwijl evenmin duidelijk is wat wordt verstaan onder een gerenommeerde Nederlandse culturele instelling. Desgevraagd heeft verweerder deze onduidelijkheden ter zitting ook niet nader kunnen toelichten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende inzichtelijk is gemaakt aan welke criteria eiseres moet voldoen om in aanmerking te komen voor een positief advies over de vraag of met haar aanwezigheid een wezenlijk cultureel belang is gediend. Dit geldt temeer nu eiseres meerdere verklaringen heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij op hoog professioneel niveau historisch klarinet speelt en dat zij is verbonden aan verschillende professionele muziekensembles die hebben aangegeven dat het in verband met het specialisme van eiseres, oude muziek, een groot verlies zou zijn als zij niet langer met haar zouden kunnen samenwerken. Voorts houdt de rechtbank hierbij rekening met het feit dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat het optreden in het buitenland geen doorslaggevend criterium is, maar dat deze omstandigheid wel een rol kan gaan spelen indien het zwaartepunt bij het spelen bij buitenlandse ensembles komt te liggen. Hier komt bij dat verweerder, eveneens ter zitting, heeft aangegeven dat in het algemeen beleid het spelen bij een zogenoemd “top-ensemble” evenmin als absolute voorwaarde wordt gesteld.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij zijn besluitvorming niet van de aan hem gegeven adviezen van 15 juli 1999 en 7 juli 2003 heeft mogen uitgaan.
2.15 Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid en genomen in strijd met artikel 3:2 Awb. Het beroep zal mitsdien gegrond worden verklaard. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van 19 september 2000 te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Bij de opnieuw te nemen beslissing op bezwaar dient verweerder zich tevens uit te laten over de (eventuele) gevolgen van het driejarenbeleid op de onderhavige aanvraag.
2.16 Gelet op het voorgaande wordt niet toegekomen aan hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.17 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.18 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Voor de procedure ter verkrijging van een voorlopige voorziening zijn de kosten vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting).
2.19 Uit de gegrondverklaring volgt dat verweerder het betaalde griffierecht ad tweemaal € 116,-- dient te vergoeden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 18 juli 2003;
3.3 draagt verweerder op opnieuw te beslissen op het bezwaarschrift van 19 september 2000, met inachtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,--.
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.6 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.7 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
3.8 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 116,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. van Keken, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 29 april 2005, in tegenwoordigheid van mr. S.J. Giling als griffier.
Afschrift verzonden op: 4 mei 2005
Coll:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.