Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71, 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 05 / 14209 (voorlopige voorziening)
AWB 05 / 14206 (beroepszaak)
AWB 05 / 14210 (vrijheidsontneming)
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Bengalese nationaliteit, verblijvende in het grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde, tevens raadsman: mr. J.M.M. Verstrepen, advocaat te Oosterhout.
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Bervoets, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 26 maart 2005 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 30 maart 2005 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 31 maart 2005 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 31 maart 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 Verzoeker is op 23 maart 2005 de toegang tot Nederland geweigerd en aan hem is ex artikel 6, eerste lid, Vw de verplichting opgelegd zich op te houden in de Lounge op luchthaven Schiphol, zijnde een door een ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen ruimte. Op 25 maart 2005 is ten aanzien van verzoeker de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast. Deze vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit van 1 april 2005 gehandhaafd. Op 31 maart 2005 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw en verzocht om het toekennen van schadevergoeding. Bij de gronden van het beroep van 7 april 2005 heeft verzoeker eveneens de rechtmatigheid van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel van 23 maart 2005 aan de orde gesteld. Wederom is daarbij verzocht om toekenning van schadevergoeding.
1.4 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 12 april 2005. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Awb op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Ter onderbouwing van zijn aanvraag heeft verzoeker het volgende aangevoerd. Hij stelt problemen te hebben ondervonden vanwege zijn lidmaatschap van de Awami League, een politieke oppositiepartij in Bangladesh. Verzoeker is tot vijf jaar geleden daadwerkelijk actief geweest voor deze partij. Verzoekers activiteiten bestonden destijds uit het houden van toespraken, het werven van leden en het deelnemen aan bijeenkomsten. Nadat de zogenaamde BNP-partij vijf jaar geleden aan de macht kwam, is een plaatselijke leider van de Awami League opgepakt en een aanklacht tegen verzoeker uitgevaardigd. Uit angst heeft verzoeker daarom geen activiteiten meer voor de Awami League ontplooid en verder elk contact met de politie, die hem af en toe zochten, vermeden. Een jaar geleden is verzoeker mishandeld door een groep plaatselijke bewoners, omdat hij tot de Awami League behoorde. Vijftien dagen voor zijn vertrek heeft verzoeker van zijn broer gehoord dat de politie naar hem op zoek is in verband met de moord op een gemeenteraadslid van de BNP. Verzoeker is hierop naar zijn tante in het dorp B gegaan. Met behulp van een reisagent is verzoeker vervolgens via China naar Nederland gevlogen.
2.6 Verweerder heeft de verklaringen van verzoeker dat hij actief lid is (geweest) van de Awami League en dat hij in verband daarmee sinds de machtsovername door de BNP door de Bengalese autoriteiten wordt gezocht, niet aannemelijk geacht. Verzoeker komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.7 In beroep is hier – verkort weergegeven – het volgende tegen aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte het relaas van verzoeker niet aannemelijk geacht. Hiertoe is allereerst aangevoerd dat verzoeker voldoende is gedocumenteerd. Deze documenten bevestigen ook dat verzoeker activiteiten heeft ontplooid voor de Awami League en dat hij thans gezocht wordt door de politie wegens de moord op een gemeenteraadslid. Voorts heeft verzoeker de nodige correcte informatie over de Awami League kunnen verschaffen. Hierbij heeft verzoeker aangegeven dat hij niet heeft geantwoord op bepaalde vragen, omdat hij niet zeker was van het antwoord en geen foutieve informatie wilde geven. Verzoeker komt uit een land waar blijkens diverse openbare bronnen de mensenrechtensituatie onder druk staat. Het is daarom onzorgvuldig dat verweerder de aanvraag van verzoeker zonder nader onderzoek binnen de AC-procedure heeft afgewezen. Ten slotte is in het kader van de zorgvuldigheid ook nog gewezen op het feit dat het merkwaardig en onjuist is dat de reisagent van verzoeker bij binnenkomst door de Koninklijke Marechaussee is gebruikt als tolk.
2.8 In beroep heeft verzoeker ter ondersteuning van zijn relaas een tweetal onvertaalde stukken overgelegd. Bij de behandeling ter zitting heeft de tolk de inhoud van deze stukken kort weergegeven. De gemachtigde van verweerder heeft in het kader van artikel 83, derde lid Vw gemotiveerd aangegeven dat deze stukken naar zijn oordeel niet kunnen afdoen aan het bestreden besluit en afgezien van de mogelijkheid schriftelijk te reageren.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.9 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.10 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.11 Ingevolge het in C1/1.2, C1/3.2.2 en C1/3.3.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid wordt bij de beoordeling van een asielrelaas eerst bezien of de verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig zijn. De Minister pleegt het relaas en de daarin gestelde feiten voor waar aan te nemen, indien de vreemdeling alle hem gestelde vragen zo volledig mogelijk heeft beantwoord en het relaas op hoofdlijnen innerlijk consistent en niet-onaannemelijk is en strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Bij de toepassing van dit beleid komt de Minister beoordelingsruimte toe.
2.12 Verweerder heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat het relaas niet aannemelijk wordt geacht, gewezen op de omstandigheid dat verzoeker de meeste vragen over de Awami League onjuist of onvoldoende heeft kunnen beantwoorden en dat zijn rol binnen die partij volgens zijn eigen verklaringen bovendien zeer plaatselijk en daarmee marginaal zou zijn geweest. Voorts wordt het bevreemdend geacht dat juist verzoeker in verband zou zijn gebracht met de moord op het gemeenteraadslid, nu hij reeds vier jaar voor de moord met zijn activiteiten voor de Awami League zou zijn opgehouden en hij over de datum van deze moord niets kan meedelen. Tevens kan volgens verweerder niet worden uitgegaan van de door verzoeker gestelde mishandeling van een jaar geleden door plaatselijke jongeren, nu hij niet heeft kunnen aangeven wie deze jongeren waren en waarom hij werd geslagen. De rechtbank is met toepassing van het toetsingskader als vermeld sub 2.11 van oordeel dat verweerder zich op grond van bovengenoemde overwegingen in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het relaas niet aannemelijk wordt geacht. Het feit dat de mensenrechtensituatie in Bangladesh onder druk staat, maakt dit niet anders. Voor zover de in beroep overgelegde, onvertaalde, stukken al op de voet van artikel 83 Vw in de beoordeling kunnen worden betrokken, leiden deze stukken niet tot een ander oordeel. Blijkens de ter zitting door de tolk gegeven vertaling ondersteunen deze stukken het relaas van verzoeker immers niet.
2.13 Nu verzoeker de door hem gestelde feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn asielmotieven niet aannemelijk heeft gemaakt, heeft verweerder verzoeker op goede gronden een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en onder a en b, Vw onthouden. Gesteld noch gebleken is dat verzoeker in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op enige andere grond als genoemd in artikel 29 Vw.
2.14 De grief dat het bestreden besluit niet voldoet aan de in acht te nemen zorgvuldigheid wordt verworpen, nu gesteld noch gebleken is hoe verzoeker door de aangevoerde omstandigheden met betrekking tot zijn binnenkomst, in de asielprocedure in zijn belang is geschaad.
2.15 De voorzieningenrechter zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
2.16 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.17 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
Ten aanzien van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel
2.18 Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is de ambtenaar belast met grensbewaking bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats aan te wijzen waar hij zich dient op te houden. De ruimte of plaats kan ingevolge het tweede lid van het artikel worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
2.19 Verweerder voert het beleid dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt voortgezet, indien de aanvraag binnen de ac-procedure is afgewezen.
2.20 Namens verzoeker is aangevoerd dat het beroep zich richt op zowel de vrijheidsbeperkende maatregel van 23 maart 2005 als de vrijheidsontnemende maatregel van 25 maart 2005. Uit het dossier blijkt dat de reisleider van verzoeker en acht van zijn landgenoten bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel in de Lounge als tolk heeft opgetreden. Verzoeker stelt dat deze reisleider hem niet op de hoogte heeft gesteld van de inhoud en betekenis van de op te leggen maatregel en hem evenmin heeft gewezen op de rechtsmiddelenclausule. Deze gang van zaken moet als onrechtmatig worden aangemerkt. Ter ondersteuning van dit standpunt wordt verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats van 3 december 2004 (AWB 04 / 50892). Verzoeker is hierdoor in zijn belangen geschaad, omdat hij pas na oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel met een hulpverlener zijn positie en mogelijkheden heeft kunnen bespreken.
2.21 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het door verzoeker ingestelde beroep zich blijkens het beroepschrift uitsluitend richt tegen de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw en daarmee alleen kan zien op het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel van 25 maart 2005. De grieven die zien op de vrijheidsbeperkende maatregel op 23 maart 2005 kunnen reeds daarom geen doel treffen. Voor zover de grieven wel bij het onderhavige beroep dienen te worden betrokken, wijst verweerder op het feit dat verzoeker zelf niet heeft aangegeven verkeerd te zijn voorgelicht.
2.22 Ter zitting is vastgesteld dat de grief van verzoeker gericht tegen de toegangsweigering ex artikel 3 Vw buiten het bestek van de onderhavige procedure valt, nu daartegen administratief beroep had dienen te worden ingesteld.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.23 Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder niet worden gevolgd in zijn stelling dat het onderhavige beroep moet worden geacht te zijn beperkt tot de vrijheidsontnemende maatregel van 25 maart 2005, zodat de gronden gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw buiten beschouwing dienen te blijven. Het feit dat het standaardformulier, waarmee op 31 maart 2005 beroep is ingesteld, slechts spreekt van de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is daartoe onvoldoende. Middels indiening van de gronden van het beroep op 7 april 2005 heeft verzoeker immers aangegeven tevens beroep in te stellen tegen de vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd op 23 maart 2005 en wederom om schadevergoeding verzocht. Nu deze gronden verweerder tijdig voor de zitting hebben bereikt en verweerder zich op de daarin ingenomen stellingen heeft kunnen voorbereiden is van enige strijdigheid met de goede procesorde geen sprake. Voorts is gesteld noch gebleken dat dit beroep niet tijdig is ingediend.
2.24 De door verzoeker aangevoerde gronden tegen de vrijheidsbeperkende maatregel kunnen evenwel niet leiden tot gegrondverklaring van het beroep. Gesteld noch gebleken is immers dat verzoeker door het optreden van de reisagent als tolk bij de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel in zijn belangen is geschaad. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verzoeker zelf niet heeft aangegeven zijn situatie niet te hebben begrepen. Voorts is de strekking en de inhoud van de op de vrijheidsbeperkende maatregel gevolgde vrijheidsontnemende maatregel (van 25 maart 2005) bij uitreiking daarvan in een voor verzoeker begrijpelijke taal aan hem meegedeeld. Daarbij is tevens gewezen op de rechtsmiddelenclausule. Verzoeker heeft ook spoedig, te weten op 31 maart 2005, het onderhavige beroep ingesteld. Niet is geconcretiseerd, waarom verzoeker door eerst in het kader van de vrijheidsontnemende maatregel met zijn raadsman te kunnen overleggen, in zijn belangen is geschaad. De uitspraak van deze rechtbank en nevenzittingsplaats waar verzoeker in beroep naar heeft verwezen, kan verzoeker niet baten. In genoemde uitspraak was de vreemdeling geen uitleg van de inhoud en strekking van de opgelegde vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregel gegeven en was evenmin gewezen op de rechtsmiddelenclausule, die dan ook niet door de vreemdeling zelf was benut. Het beroep was in voornoemde zaak eerst vier weken na oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel middels een kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw ingesteld.
2.25 Er is daarnaast geen grond voor het oordeel dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet of bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.26 De rechtbank zal het beroep derhalve ongegrond verklaren.
2.27 De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen, omdat de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel niet wordt bevolen en evenmin is vastgesteld dat de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel niet gerechtvaardigd was.
2.28 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte kosten.
3.1 verklaart het beroep tegen het besluit tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
3.3 verklaart het beroep ongegrond;
3.4 wijst het verzoek om toekenning van schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Putten, voorzieningenrechter, tevens lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 20 april 2005, in tegenwoordigheid van mr A.M. den Dulk als griffier.
Tegen de ongegrondverklaring van het beroep voor zover dat is gericht tegen de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van 23 maart 2005 staat geen hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 84, aanhef en onder a Vw).
Tegen de ongegrondverklaring van het beroep voor zover dat is gericht tegen het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag, de vrijheidsontnemende maatregel van 25 maart 2005 en het verzoek om toekenning van schadevergoeding kunnen partijen hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.