ECLI:NL:RBSGR:2005:AT5548

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/44056
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning voor medische behandeling in India

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 april 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de weigering van een verblijfsvergunning voor eiser, een Indiase man met ernstige medische aandoeningen. Eiser had verzocht om een verblijfsvergunning op grond van medische behandeling, maar de verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, stelde dat Nederland niet het meest aangewezen land was voor de behandeling van eisers klachten. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende rekening had gehouden met de bijzondere omstandigheden van eiser, waaronder de afstand tot het ziekenhuis in India en de noodzaak van begeleiding door familieleden. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet had aangetoond dat de medische zorg in India adequaat was en dat de afstand tot het ziekenhuis niet onoverbrugbaar was. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond en vernietigde het bestreden besluit, waarbij verweerder werd opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 04/44056 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1949, van Indiase nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. R.C. de Zeeuw, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. B.M. Kristel, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 18 augustus 2000 heeft eiser bij de korpschef van de regiopolitie te Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als (thans) bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “medische behandeling”. Bij besluit van 4 oktober 2000 heeft verweerder de aanvraag van eiser buiten behandeling gesteld. Bij bezwaarschrift van 12 oktober 2000, aangevuld op 3 november 2000, heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij besluit van 8 juni 2001 gegrond verklaard en bepaald is dat de aanvraag van eiser alsnog in behandeling dient te worden genomen.
2. Bij besluit van 3 april 2002 heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen. Bij bezwaarschrift van 11 april 2002 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 8 mei 2002. Op 20 maart 2003 is eiser gehoord door een ambtelijke commissie. Het bezwaar is bij besluit van 10 februari 2004 ongegrond verklaard.
3. Bij beroepschrift van 17 februari 2004, aangevuld bij brief van 16 maart 2004, heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van 17 juni 2004 heeft verweerder toegezegd dat het besluit van 10 februari 2004 is ingetrokken. Op 21 juni 2004 heeft eiser het beroep ingetrokken. Bij brieven van 20 augustus 2004 en 6 september 2004 heeft eiser nadere gronden van bezwaar ingediend. Verweerder heeft het bezwaar van eiser bij besluit van 29 september 2004 wederom ongegrond verklaard.
4. Bij beroepschrift van 5 oktober 2004 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 3 november 2004. Op 9 december 2004 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 1 februari 2005 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 februari 2005. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was C, een kennis van eiser, ter zitting aanwezig die fungeerde als tolk in het Punjabi.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Op 18 november 1996 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf bij Nederlandse partner, D. Deze aanvraag is bij besluit van 11 augustus 1997 niet ingewilligd. Het hiertegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 3 november 1997 ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 28 november 1997 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank, welk beroep bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 11 november 1998 ongegrond is verklaard (AWB 97/13207 VRWET).
2. Op 8 december 1998 heeft eiser wederom een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf bij partner D. Deze aanvraag is bij besluit van 6 april 1999 buiten behandeling gesteld. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 5 oktober 1999 ongegrond verklaard. Op 28 oktober 1999 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij besluit van 24 juli 2000 heeft verweerder de aanvraag van eiser alsnog in behandeling genomen. Bij brief van 22 augustus 2000 heeft eiser de aanvraag om verblijf bij partner ingetrokken.
3. Bij brief van 27 september 2000 heeft eiser aan de Dienst Vreemdelingenpolitie een brief overgelegd van G. Visschers, longarts in het Slotervaartziekenhuis te Amsterdam, van 22 september 2000. Hierin wordt – kort weergegeven – aangegeven dat reeds in 1997 bij eiser de waarschijnlijkheidsdiagnose sarcoidose is gesteld. Eind 1999 bleek voorts een ernstige immuniteitsstoornis te bestaan, die als oorzaak had een ernstige vorm van sarcoidose. Daarnaast zijn er de laatste maanden aanwijzingen voor het bestaan van astma bronchiale. Indien eiser niet regelmatig wordt gecontroleerd en niet regelmatig evaluatie plaatsvindt van de behandeling met systematische corticosteroïden in combinatie met luchtwegverwijdende inhalatiemedicatie is verslechtering van zijn toestand op korte termijn te verwachten.
4. Op 6 november 2001 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) desgevraagd advies uitgebracht over de medische situatie van eiser. In dit advies wordt geconcludeerd dat, uitgaande van de beschikbare informatie met betrekking tot de therapiemogelijkheden in India, de behandeling van de klachten van eiser -eiser lijdt aan sarcoidose en aan glaucoom- aldaar mogelijk en op voldoende niveau is. Gezien de afweerstoornis en longfunctieproblemen, veroorzaakt door de sarcoidose, is het zeker mogelijk dat het staken van de behandeling tot een medische noodsituatie zal leiden, aldus het advies. Eiser kan wel reizen.
5. Op 27 november 2003 heeft het BMA opnieuw advies uitgebracht betreffende de medische situatie van eiser. In dit advies wordt – kort weergegeven – uitgegaan van de chronische ontstekingen en de immuniteitsstoornissen ten gevolge van de sarcoidose en van het slechte gezichtsvermogen ten gevolge van het glaucoom, en wordt geconcludeerd dat behandeling en begeleiding van zowel sarcoidose als het glaucoom in het Apollo Hospital te New Delhi mogelijk is op vergelijkbare wijze als in Nederland en dat de door eiser gebruikte medicatie aldaar eveneens verkrijgbaar is. Op de vraag of uitblijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot een medische noodsituatie wordt “ja” geantwoord, evenals op de vraag of eiser kan reizen.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning.
Nederland is voor eiser niet het meest aangewezen land voor het ondergaan van een medische behandeling. Nu uit het BMA-advies blijkt dat behandeling van eisers klachten in ten minste één ziekenhuis verkrijgbaar is, bestaat in India een reële behandelmogelijkheid.
Met betrekking tot het standpunt van eiser dat New Delhi vervuild is, stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser niet noodzakelijkerwijs in New Delhi behoeft te gaan wonen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om het BMA te verzoeken opnieuw te adviseren mede op basis van de door eiser overgelegde informatie met betrekking tot de luchtvervuiling in New Delhi.
De financiële toegankelijkheid van de medische voorzieningen wordt niet betrokken bij de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling. Van eiser mag voorts worden verlangd dat hij in staat is om in India huisvesting te vinden. Daarbij zal de afstand tot het ziekenhuis een rol spelen. Blijkens het dossier heeft eiser nog familie in India, die hij in 2002 heeft bezocht. Die familie kan voorzien in begeleiding van eiser.
2. Eiser stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde verblijfsvergunning heeft geweigerd en voert daartoe het volgende aan.
Allereerst is het bestreden besluit niet rechtmatig tot stand gekomen, nu de wettelijke beslistermijn van artikel 25 van de Vw 2000 ruimschoots is overschreden.
Verweerder heeft voorts ten onrechte overwogen dat Nederland niet het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser. Het besluit is onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd, nu blijkens de BMA-adviezen op basis van een enkel e-mailbericht wordt geconcludeerd dat behandeling en begeleiding van eisers klachten mogelijk is in het Apollo Hospital te New Delhi. Het lag op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat sprake is van een reële behandelingsmogelijkheid op een aanvaardbaar niveau. De adviezen bevatten geen inhoudelijk concludente motivering en verweerder kon derhalve niet volstaan met een verwijzing naar deze adviezen. Verwezen wordt naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 3 juni 2002 (AWB 01/47302).
New Delhi is een van de steden ter wereld waar de luchtvervuiling en het aantal patiënten dat lijdt aan ziektes aan de luchtwegen het hoogst zijn. Dit soort ziektes is aldaar doodsoorzaak nummer één. Derhalve kan niet gesteld worden dat behandeling van eiser aldaar kan plaatsvinden. Van eiser, een man van 55 jaar oud met verschillende serieuze medische klachten, kan niet worden verlangd dat hij buiten New Delhi gaat wonen. Verweerder heeft derhalve onzorgvuldig gehandeld door het BMA niet te verzoeken opnieuw advies uit te brengen mede op basis van de informatie omtrent de luchtvervuiling. Verblijf voor eiser in zijn voormalige woonplaats is niet mogelijk in verband met de grote afstand tot het ziekenhuis.
Verweerder heeft voorts het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig voorbereid. Immers, in het BMA-advies staat dat de behandeling mogelijk is in New Delhi en dat behandeling continu moet geschieden bij gebreke waarvan er sprake zal zijn van een medische noodsituatie. Niet valt in te zien hoe van eiser verlangd kan worden dat hij met zijn serieuze klachten heen en weer zou moeten reizen. Het feit dat de behandeling van eiser slechts in één ziekenhuis in India is te verkrijgen geeft aan dat de medische zorg aldaar niet feitelijk en daadwerkelijk toegankelijk is, hetgeen van belang is nu eiser constante behoefte heeft aan noodzakelijke medicatie en professionele hulp.
Financieel zal eiser ook niet in staat zijn de behandeling te verkrijgen. Verwezen wordt naar een faxbericht van het Apollo Hospital waaruit blijkt dat een flink bedrag nodig is voor behandeling. Eiser is niet in staat zelfstandig inkomen te verwerven. Eiser heeft voorts geen onderdak en familie meer in India. Zelfstandig reizen is voor eiser voorts, gelet op zijn gezichtsvermogen van 10 %, onmogelijk. De partner van eiser kan niet naar India reizen omdat zij in Nederland een marktkraam heeft en hiervan afhankelijk is voor haar inkomsten. Haar inkomsten zijn onvoldoende om eiser financieel te steunen.
Bij uitzetting van eiser naar India bestaat een reëel risico voor een behandeling strijdig met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Ook op dit punt is het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
Verweerder heeft voorts de overweging met betrekking tot de inherente afwijkingsbevoegdheid onvoldoende zorgvuldig geformuleerd.
3. In het verweerschrift stelt verweerder zich nog op het standpunt dat de stelling van eiser op het punt van de ernstige termijnoverschrijding nergens toe kan leiden, nu eiser deze stelling niet nader heeft onderbouwd. Eiser had daarbij de mogelijkheid om rechtsmiddelen in te stellen tegen het uitblijven van een beslissing. Daarbij is gesteld noch gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
De door het BMA uitgebrachte adviezen zijn deskundigenberichten. Eiser heeft het advies niet gemotiveerd en onderbouwd betwist. Er rust op verweerder geen vergewisplicht bij adviezen van het BMA.
Verweerder verwijst nog naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 28 mei 2004 (AWB 03/37596), waarin is geoordeeld dat de onderzoeksplicht van verweerder niet zover reikt dat de economische, sociale en geografische omstandigheden waarin eiser verkeert bij de beslissing dienen te worden betrokken.
Voor zover eiser een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel stelt verweerder dat geen sprake is van een feitencomplex dat naadloos aansluit bij dat van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 23 juni 2003, zodat een dergelijk beroep reeds daarom niet kan slagen.
Verweerder is niet gehouden de feitelijke toegankelijkheid van de medische behandeling te onderzoeken.
Het beroep op artikel 3 van het EVRM is eerst in beroep en derhalve te laat gedaan om in de beoordeling te worden betrokken.
Het beroep van eiser op de inherente afwijkingsbevoegdheid van verweerder is niet onderbouwd en kan dan ook niet slagen.
4. Eiser heeft ter zitting nader uiteengezet dat hij in het afgelopen jaar ongeveer vijfentwintig bezoeken aan zijn longarts heeft gebracht en voorts iedere twee maanden zijn internist heeft moeten raadplegen. Bovendien is eiser meerdere malen met spoed in het ziekenhuis opgenomen.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
4. Ingevolge artikel 3:46, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, onder een beperking verband houdend met het ondergaan van medische behandeling worden verleend, indien Nederland naar het oordeel van Onze Minister het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een noodzakelijke medische behandeling en de financiering van die medische behandeling naar het oordeel van bedoelde Minister deugdelijk is geregeld. In hoofdstuk B8/2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is neergelegd dat de omstandigheid dat Nederland het meest aangewezen land is verband kan houden met de aard van de ziekte, een bijzondere specialisatie hier te lande of andere factoren waardoor behandeling elders voor de betrokkene minder aangewezen is.
5. Eiser heeft zich in de gronden van het beroep van 3 november 2004 allereerst op het standpunt gesteld dat verweerder de wettelijke termijn van artikel 25 van de Vw 2000 heeft overschreden. Nu eiser deze beroepsgrond ter zitting heeft laten vallen, zal de rechtbank een oordeel hieromtrent achterwege laten.
6. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder niet heeft kunnen volstaan met een verwijzing naar de BMA-adviezen. Eiser merkt in dit kader op dat de BMA-adviezen geen inhoudelijk concludente en dus deugdelijke motivering bevatten. Eiser heeft verder naar voren gebracht dat in het BMA-advies enkel op basis van een e-mail is geconcludeerd dat behandeling en begeleiding van eisers klachten in New Delhi mogelijk is.
7. De rechtbank is van oordeel dat deze grief van eiser niet tot gegrondverklaring van het beroep kan leiden. Hiertoe overweegt de rechtbank dat een BMA-advies een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Indien een zodanig advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld, mag verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om toelating in beginsel van het advies uitgaan. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser naar voren heeft gebracht onvoldoende aanleiding biedt voor het oordeel dat het door het BMA verrichte onderzoek onzorgvuldig dan wel onvolledig is geweest en dat het BMA op basis daarvan niet tot zijn bevindingen heeft kunnen komen. Hiertoe acht de rechtbank van belang dat eiser niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd waarom de door het BMA gebezigde motivering de rechterlijke toets niet zou kunnen doorstaan. Niet is gebleken van concrete informatie op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het BMA onzorgvuldig dan wel onvolledig te werk is gegaan.
Derhalve heeft verweerder zijn besluit op de BMA-adviezen mogen baseren.
8. De stelling van eiser dat het op de weg van verweerder ligt om aannemelijk te maken dat sprake is van een reële behandelmogelijkheid op een aanvaardbaar niveau, kan evenmin slagen. De rechtbank overweegt in dit kader dat verweerder ingevolge de wet dient te beoordelen of Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van eiser en dat deze omstandigheid op grond van het onder IV.4 genoemde beleid verband kan houden met de aard van de ziekte, een bijzondere specialisatie hier te lande dan wel andere factoren waardoor behandeling elders voor betrokkene minder aangewezen is. Ter beoordeling hiervan wordt advies ingewonnen van het BMA. De door eiser van verweerder verlangde bewijsnorm vindt derhalve geen grond in wet of beleid. Gesteld noch gebleken is dat verweerder op andere gronden gehouden is om aannemelijk te maken dat een reële behandelmogelijkheid op aanvaardbaar niveau aanwezig is. Verweerder heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, mogen uitgaan van de juistheid van het BMA-advies waarin staat aangegeven dat behandeling van eisers klachten in medisch-technische zin kan plaatsvinden in New Delhi op vergelijkbare wijze als in Nederland.
9. Eiser heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Nederland het meest aangewezen land is voor de behandeling van eisers klachten op grond van de volgende factoren. Behandeling van zijn klachten, gelet op de individuele feiten en omstandigheden van onderhavig geval, zoals ter zitting nader onderbouwd, kan niet in New Delhi plaatsvinden. Onder meer heeft eiser naar voren gebracht dat de afstand van de streek waar zijn familie woont tot het ziekenhuis in New Delhi te groot is, hij aldaar geen familie en onderdak heeft en hij niet zelfstandig kan reizen.
10. De rechtbank overweegt in dit kader als volgt. Zoals hiervoor reeds vermeld, dient verweerder op grond van zijn beleid bij de vraag of Nederland het meest aangewezen land is onder meer te bezien of andere factoren aanwezig zijn waardoor behandeling elders voor de vreemdeling minder aangewezen is.
De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit onvoldoende blijkt dat verweerder zich rekenschap heeft gegeven van de bijzondere combinatie van factoren die in onderhavig geval een rol spelen.
Verweerder heeft in het bestreden besluit onder meer gesteld dat eiser in staat kan worden geacht zelfstandig woonruimte te vinden in India, waarbij de afstand tot het ziekenhuis een rol zal spelen, en dat een neef en nicht van eiser kunnen voorzien in begeleiding voor zover eiser deze behoeft. Als dit betekent dat eiser huisvesting heeft op grotere afstand van het ziekenhuis, wil dit nog niet betekenen dat deze reisafstand onoverbrugbaar is, aldus verweerder.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee er onvoldoende blijk van gegeven dat in de beoordeling is betrokken dat de familieleden van eiser in India, die in de begeleiding van eiser zouden moeten voorzien, blijkens eisers verklaringen tijdens het AC-gehoor, in Ludhiana wonen, een plaats die op grote afstand van het ziekenhuis in New Delhi is gelegen. Verweerder heeft deze omstandigheid niet kenbaar bezien in het licht van eisers verklaringen dat hij gelet op zijn ernstige medische aandoeningen nabij een ziekenhuis moet wonen en dat hij hierbij begeleiding nodig heeft, welke stellingen gelet op het beperkte gezichtsvermogen en de medische aandoeningen van eiser niet zonder meer onaannemelijk kunnen worden geacht. In dit kader acht de rechtbank nog van belang eisers verklaringen ter zitting, inhoudende dat hij het afgelopen jaar in Nederland zeer veelvuldige bezoeken aan de internist en de longarts heeft moeten brengen en voorts meerdere malen met spoed is opgenomen in het ziekenhuis, onder meer in verband met ademhalingsproblemen. Naar het oordeel van de rechtbank kan in het licht van eisers medische situatie niet zonder nadere motivering worden gesteld dat de grote afstand tot het ziekenhuis in het geval van noodzakelijke behandelingen en mogelijke (spoed)opnames nog niet betekent dat deze afstand onoverbrugbaar is.
Daarbij overweegt de rechtbank dat het bestreden besluit er geen blijk van geeft dat de door eiser naar voren gebrachte omstandigheden betreffende zijn Nederlandse partner in de besluitvorming zijn betrokken.
11. De rechtbank overweegt voorts dat eiser in de gronden van beroep terecht heeft gesteld dat het BMA heeft aangegeven dat bij uitblijven van de behandeling van eisers klachten op korte termijn een acute medische noodsituatie kan optreden. Verweerder heeft deze omstandigheid ten onrechte niet in de beoordeling betrokken, althans daarvan is niet gebleken. Gelet op de vaststaande noodzaak van behandeling van eisers klachten en de omstandigheid dat bij het achterwege blijven daarvan binnen drie maanden een acute medische noodsituatie kan ontstaan, heeft verweerder niet kunnen volstaan met het inroepen van argumenten ontleend aan het op basis van artikel 3.46 van het Vb 2000 gevoerde beleid. Verweerder heeft aldus onvoldoende onderzocht of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het derde lid van artikel 3.4 van het Vb 2000 met toepassing van het daartoe gevoerde beleid.
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat hetgeen overigens zijdens eiser is aangevoerd geen bespreking behoeft.
13. Het bestreden besluit kan, in het licht van het vorenoverwogene, de rechterlijke toets niet doorstaan, nu dit is genomen in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en zal bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
15. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
V . BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan eiser;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 136,-- (zegge: honderd en zesendertig euro).
Gewezen door mr. E.J. van As, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H.F. Koenis, griffier, en openbaar gemaakt op 27 april 2005.
De griffier De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: HK
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.