ECLI:NL:RBSGR:2005:AT5387

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/14718, 05/14722
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onthouden opvangvoorzieningen aan asielzoekers na intrekking van besluiten

In deze zaak hebben verzoekers, A en B, beiden van Azerbeidzjaanse nationaliteit, de rechtbank verzocht om schadevergoeding op grond van artikel 8:73a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek volgde op de intrekking van de afwijzende besluiten van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, die op 4 april 2005 waren genomen. De verzoekers stelden dat zij ten onrechte geen opvangvoorzieningen hadden ontvangen na de afwijzing van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de verzoekers inderdaad schade hadden geleden door het onthouden van deze voorzieningen, aangezien de besluiten van de verweerder onterecht waren ingetrokken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers van 4 april 2005 tot 14 april 2005, een periode van tien dagen, ten onrechte geen opvang en financiële toelage hebben ontvangen. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 57,20 per persoon, gebaseerd op de wekelijkse financiële toelage die asielzoekers ontvangen. Daarnaast heeft de rechtbank de Minister veroordeeld tot betaling van de kosten van rechtsbijstand van de verzoekers, vastgesteld op € 322,00. Het verzoek om immateriële schadevergoeding werd afgewezen, omdat er geen onderbouwing was voor de gestelde schade.

De uitspraak werd gedaan door de rechtbank 's-Gravenhage, zitting houdende te Zutphen, en is openbaar uitgesproken op 20 april 2005. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Voorzieningenrechter
Registratienummers: Awb 05/14718 en Awb 05/14722 (beroep)
Datum uitspraak: 20 april 2005
UITSPRAAK
op de verzoeken strekkende tot een veroordeling ex artikel 8:73a Awb tot het betalen van een schadevergoeding, in de geschillen tussen:
A,
geboren op [...] 1946,
en
B,
geboren op [...] 1956
beiden van gestelde Azerbeidzjaanse nationaliteit,
verzoekers,
gemachtigde: mr. M.J.C. van den Hoff, advocaat te Veldhoven,
en
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
verweerder,
gemachtigde: mr. L.C. Harderwijk, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 4 april 2005 heeft verweerder in een aanmeldcentrum (AC) afwijzend beslist op de aanvragen van verzoekers van 25 maart 2005 om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Bij brief van 4 april 2005 hebben verzoekers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Bij brief van gelijke datum hebben zij verzocht om een voorlopige voorziening.
Bij brief van 14 april 2005 heeft verweerder de besluiten van 4 april 2005 ingetrokken. Verzoekers hebben daarop bij brief van 14 april 2005 de door hen ingestelde beroepen ingetrokken en de rechtbank verzocht verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding in verband met de ten onrechte onthouden opvang.
Verzoekers hebben, daartoe uitgenodigd, hun vordering schriftelijk toegelicht bij brief van 14 april 2005.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 april 2005, waar de gemachtigde van verweerder is verschenen. Verzoekers en hun gemachtigde zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
2. Motivering
2.1 Ingevolge artikel 8:73a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan de rechtbank ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener de door haar aangewezen rechtspersoon bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 veroordelen tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep. Indien aan dit vereiste niet is voldaan, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
2.2 Namens verzoekers is aangevoerd dat als gevolg van het feit dat hun aanvragen in het aanmeldcentrum zijn afgewezen, aan verzoekers (opvang)voorzieningen zijn onthouden. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat, nu verweerder de betreffende besluiten heeft ingetrokken, deze (opvang)voorzieningen hen ten onrechte is onthouden. Namens verzoekers wordt verzocht om een forfaitaire schadevergoeding van € 75,-- per dag, per persoon, welke vergoeding dient voor de materiële en immateriële schade die zij hebben geleden gedurende de periode dat zij rechtmatig, maar zonder voorzieningen in Nederland moesten verblijven. Dit recht op schadevergoeding dient te gelden voor de periode van 4 april 2005 tot de dag dat cliënten worden toegelaten in de centrale opvang.
2.3 Verweerder heeft de rechtbank verzocht de verzoeken af te wijzen, nu de hoogte daarvan op geen enkele wijze is onderbouwd. Verweerder heeft erkend dat aan verzoekers, gelet op de intrekking van de bestreden besluiten, ten onrechte (opvang)voorzieningen zijn onthouden. Verweerder heeft de rechtbank desgevraagd meegedeeld dat verzoekers krachtens de regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva 2005) recht op opvang en een vaste wekelijkse toelage genieten. Tenslotte heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat voor toekenning van de gevraagde immateriële schadevergoeding, nu niet is gemotiveerd op grond waarvan een dergelijke vergoeding behoort te worden toegekend.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Zoals hiervoor reeds is overwogen, hebben verzoekers naar aanleiding van de intrekking van verweerders besluiten van 4 april 2005 de ingestelde beroepen ingetrokken.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder hun beider verzoeken om verlenging van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ten onrechte in de AC-procedure heeft afgedaan, dat aan verzoekers vanaf 4 april 2005 ten onrechte (opvang)voorzieningen zijn onthouden, zodat zij schade hebben geleden als gevolg van verweerders besluiten van 4 april 2005.
Gelet op het voorgaande, bestaat er naar het oordeel van de rechtbank aanleiding om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:73a van de Awb.
Nu verzoekers hun verzoeken tot veroordeling tot betaling van een schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73a van de Awb - ook desgevraagd - niet anders hebben onderbouwd dan de stelling dat zij schade hebben geleden ter hoogte van een forfaitair bedrag van € 75,00, en voorts hebben afgezien van de gelegenheid hun vordering ter zitting nader toe te lichten, ziet de rechtbank aanleiding om voor de bepaling van de hoogte van de gevraagde schadevergoeding aansluiting te zoeken bij de wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven als genoemd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 2005, welke wekelijkse toelage conform artikel 14, leden 1 en 2, van de Rva 2005 € 40,04 per persoon bedraagt.
Nu verzoekers de opvang, naar niet is weersproken, op 4 april 2005 hebben moeten verlaten en daarop vanaf 14 april 2005 weer aanspraak maakten, stelt de rechtbank vast dat zij van 4 april 2005 tot 14 april 2005, zijnde tien dagen, ten onrechte van (opvang en) voornoemde wekelijkse financiële toelage zijn verstoken. Dit komt neer op een bedrag van € 57,20 per persoon.
Voor vergoeding van immateriële schade is geen grond, nu gesteld noch gebleken is dat verzoekers door verweerders besluiten van 4 april 2005, dan wel de intrekking daarvan, zijn aangetast in hun eer of goede naam of anderszins zijn aangetast in hun persoon in de zin van het, hier analoog toe te passen, artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek.
2.6 Gelet op het vorenoverwogene komen de verzoeken op voormelde wijze voor toewijzing in aanmerking. Gelet daarop bestaat tevens aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met het instellen van beroep redelijkerwijs hebben moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op een bedrag van € 322,00.
3. Beslissing
De rechtbank:
- veroordeelt de Staat der Nederlanden om aan ieder van verzoekers een bedrag van € 57,20 te betalen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van rechtsbijstand van verzoekers tot een bedrag van € 322,00, te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer;
- wijst het verzoek om schadevergoeding voor het overige af.
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2005 in tegenwoordigheid van A.J. Rijks als griffier.
Rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak dient te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: