ECLI:NL:RBSGR:2005:AT4979

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/5827, 05/5830
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van verstrekkingen aan asielzoekers en de rechtsgevolgen van mondelinge mededelingen

In deze zaak hebben verzoekers, A en B, beroep ingesteld tegen de mondelinge mededeling van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) waarin werd aangekondigd dat hun verstrekkingen zouden worden beëindigd. De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage heeft op 22 april 2005 uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de mondelinge mededeling van het COA niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De mededeling is niet gericht op rechtsgevolg en moet worden gezien als een feitelijke mededeling aan de verzoekers. De rechtbank stelde vast dat verzoekers zich niet richtten tegen de termijn van beëindiging van hun opvang, maar tegen de beëindiging zelf. Hierdoor was de rechtbank onbevoegd om van de beroepen kennis te nemen.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verlening van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van rechtswege leidt tot beëindiging van de verstrekkingen, zoals geregeld in de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA). De rechtbank concludeerde dat verzoekers uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter konden instellen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de rechtbank achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de scheiding tussen feitelijke mededelingen en besluiten in het bestuursrecht, en de rol van de voorzieningenrechter in het treffen van voorlopige voorzieningen.

De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, vooral in zaken die betrekking hebben op de beëindiging van verstrekkingen aan asielzoekers en de juridische status van mondelinge mededelingen door bestuursorganen. De rechtbank heeft de verzoeken van A en B afgewezen en hen gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge de artikelen 8:84 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 05/5827 en 05/5830 COA
Inzake : A en B, verzoekers, woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde, mr. M. Soffers, advocaat te Den Haag,
tegen : het Bestuur van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA), verweerder, gemachtigde mr. S.K. Man, medewerker afdeling juridische zaken van het COA.
I. PROCESVERLOOP
1. Verzoekers verblijven als vreemdeling in Nederland. Op 12 oktober 2004 is aan verzoekers een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend.
Op 23 december 2004 heeft het COA verzoekers mondeling medegedeeld dat de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën 1997 (Rva 1997), waaronder het gebruik van woonruimte worden beëindigd.
Bij schrijven van 8 februari 2005 hebben verzoekers tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Deze beroepen zijn alhier geregistreerd onder nummer AWB 05/5826 en 05/5829 COA.
2. Bij schrijven van 8 februari 2005 hebben verzoekers de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt verweerder te verbieden de opvangvoorzieningen te beëindigen totdat op de beroepen onherroepelijk is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op
14 april 2005. Verzoekers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig mr. R. Snelleman van het COA.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In de belangenafweging speelt een centrale rol het oordeel van de voorzieningenrechter over de vraag of het bestreden besluit de toetsing aan het geschreven en ongeschreven recht kan doorstaan.
Ingevolge artikel 8:86 Awb kan de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak indien het verzoek wordt gedaan indien beroep bij de rechtbank is ingesteld en de voorzieningenrechter van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak.
2. Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte de voorzieningen heeft beëindigd. Daartoe hebben zij onder meer aangevoerd dat de woning welke hun is aangeboden niet als passende huisvesting aangemerkt kan worden. Dit huis heeft vier trappen en verzoekers vrezen dat dit complicaties zal opleveren omdat één zoon aan epilepsie lijdt en een ander kind astmatisch is.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de opvang van verzoekers van rechtswege is beëindigd en dat de rechtbank niet bevoegd is om kennis te nemen van het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, Vw 2000 heeft verlening van de verblijfs- vergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, die rechtmatig verblijf inhoudt, van rechtswege tot gevolg dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: de Wet COA) of een ander wettelijk voorschrift dat soortgelijke verstrekkingen regelt worden beëindigd op de bij of krachtens die wet of dat wettelijke voorschrift voorziene wijze en binnen de daartoe gestelde termijn.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, Wet COA is het COA onder meer belast met de materiële en immateriële opvang van asielzoekers.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de Minister het COA taken als bedoeld in het eerste lid kan opdragen met betrekking tot andere categorieën vreemdelingen.
Ingevolge artikel 3a, tweede lid, Wet COA worden in afwijking van artikel 72, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 handelingen van het orgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig die worden verricht in het kader van de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet, voor de toepassing van deze wet met een beschikking gelijkgesteld. De afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn op die beschikking van toepassing.
Ingevolge artikel 12 kan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie regels stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen, als bedoeld in artikel 3.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, aanhef en onder a, van de krachtens die bepaling vastgestelde Rva 1997 eindigen de in artikel 5 van die regeling bedoelde verstrekkingen, indien op de asielaanvraag inwilligend is beslist, op de dag waarop naar het oordeel van het COA passende huisvesting buiten een centrum kan worden gerealiseerd.
5. Niet in geschil is dat aan verzoekers bij besluit van 12 oktober 2004 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, geldig tot 9 augustus 2007. Op grond van voornoemd artikel 44, eerste lid, Vw 2000 heeft dit van rechtswege tot gevolg dat de verstrekkingen voorzien bij of krachtens de Wet COA worden beëindigd. Niet is gebleken dat verzoekers op grond van een andere regeling recht op opvang genieten.
6. In dit geschil dient allereerst de vraag te worden beantwoord of de in geding zijnde mondelinge mededeling van 23 december 2004 kan worden aangemerkt als een besluit dan wel een met een beschikking gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 3a Wet COA.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat gelet op het bepaalde in artikel 1:3, eerste lid, Awb, van een besluit in de zin van die bepaling geen sprake is. Een mondelinge beslissing is immers geen besluit, maar een handeling. Vervolgens is de voorzieningenrechter van oordeel dat evenmin sprake is van een met een beschikking gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, Wet COA.
Op 23 december 2004 is aan verzoekers medegedeeld dat hun opvang- voorzieningen worden beëindigd, omdat zij de door het COA aangeboden woonruimte hebben geweigerd. Een dergelijke mededeling in het kader van de beëindiging van rechtswege van de opvang is niet op rechtsgevolg gericht en moet louter worden gezien als een feitelijke mededeling aan verzoekers
7. De stelling van verzoekers dat, nu het COA beoordelingsruimte toekomt waar het de termijn betreft waarop de opvang zal worden beëindigd, te weten het tijdstip waarop er naar zijn oordeel sprake is van passende woonruimte elders, en de rechtbank om die reden bevoegd is om van de beroepen kennis te nemen, slaagt reeds daarom niet, nu het beroep van verzoekers zich niet richt tegen de termijn waarop hun opvang is beëindigd, maar tegen het beëindigen van de opvang zelf.
8. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank onbevoegd om kennis te nemen van de beroepen. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen. Tevens zal de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 8:86 Awb onmiddellijk uitspraak doen op de beroepen nu nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de beroepen.
9. De voorzieningenrechter stelt, gelet op artikel 8:71 Awb, vast dat verzoekers overigens uitsluitend een vordering bij de burgerlijke rechter kunnen instellen.
10. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
RECHT DOENDE:
1. verklaart zich onbevoegd inzake de beroepen AWB 05/5826 en 05/5829 COA;
2. wijst het verzoek inzake AWB 05/5827 en 05/5826 COA af.
Aldus gedaan door mr. F.J. Verbeek en uitgesproken in het openbaar op
22 april 2005, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: