ECLI:NL:RBSGR:2005:AT4367

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/8741
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling na overschrijding wettelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 maart 2005 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de onrechtmatige bewaring van een vreemdeling, A, van Sierraleoonse nationaliteit. Eiseres was op 3 januari 2005 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank oordeelde dat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 langer dan vier weken had geduurd zonder dat een voornemenprocedure was gevolgd, wat in strijd is met artikel 59, vierde lid, Vw 2000. De rechtbank stelde vast dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning op 27 januari 2005 was ingediend en dat de maatregel van bewaring op 3 maart 2005 was omgezet naar een andere grond. De rechtbank concludeerde dat de bewaring onrechtmatig was met ingang van 25 februari 2005, de dag nadat de vier weken waren verstreken.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond en beval de opheffing van de bewaring. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 700,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, berekend op € 70,- per dag voor de periode dat eiseres ten onrechte in bewaring was gehouden. Daarnaast werden de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 644,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, in aanwezigheid van de griffier mr. J.Th.H. Zimmerman. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 05/8741 VRONTN
V-nr: 270.431.8701
inzake: A, geboren op [...] 1986, van Sierraleoonse nationaliteit,
verblijvende in Uitzetcentrum Zestienhoven, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Soffers, advocaat te Den Haag,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C.M. Weber, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 3 januari 2005 is eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld. Laatstelijk bij uitspraak van 21 februari 2005 met nummer AWB 05/5879 VRONTN heeft deze rechtbank een eerder beroep tegen de bewaring niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij beroepschrift van 25 februari 2005, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel van bewaring. Daarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 4 maart 2005. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door mr. A . Hoftijzer, advocaat te Zaandam. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Eiseres heeft ter zitting primair het volgende aangevoerd.
De bewaring van eiseres is onrechtmatig, omdat de bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 meer dan vier weken heeft geduurd. De aanvraag om een verblijfsvergunning is ingediend op 27 januari 2005 en op 3 maart 2005 is een voorlopig besluit genomen op de aanvraag. Diezelfde dag heeft verweerder de categorie gewijzigd van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000. Nu er geen voornemenprocedure heeft plaatsgevonden, mag de bewaring op grond van artikel 59, vierde lid, Vw 2000 in geen geval langer dan vier weken duren.
2. Verweerder heeft zich ter zitting ten aanzien van het primaire standpunt van eiseres gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Ingevolge artikel 59, eerste lid, Vw 2000 kan, indien het belang van de openbare orde dat vordert, met het oog op de uitzetting, door Onze Minister in bewaring worden gesteld de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g en h, Vw 2000.
Ingevolge artikel 59, vierde lid, Vw 2000 duurt bewaring krachtens het eerste lid onder b, in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag toepassing is gegeven aan artikel 39, duurt de bewaring krachtens het eerste lid, onder b, in geen geval langer dan zes weken.
Volgens paragraaf A5/5.3.5. Vc 2000 begint de termijn uit artikel 59, vierde lid, Vw 2000 te lopen op de dag waarop de aanvraag door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De rechtbank stelt als niet betwist vast dat verweerder op 27 januari 2005 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 van eiseres heeft ontvangen. De maatregel van bewaring is vervolgens omgezet naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000.
Op 3 maart 2005 heeft verweerder een besluit genomen waarin is vermeld dat de aanvraag van eiseres naar zijn voorlopig oordeel wordt beschouwd als een herhaalde aanvraag. Onder verwijzing naar artikel 3:1 Vb 2000 heeft verweerder medegedeeld dat uitzetting niet achterwege wordt gelaten. Op 3 maart 2005 heeft verweerder de maatregel van bewaring omgezet naar een maatregel van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000.
5. Niet in geschil is dat de bewaring van eiseres op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 langer dan vier weken heeft geduurd. Gesteld noch gebleken is voorts dat door verweerder de voornemenprocedure wordt gevolgd. De maatregel is dan ook in strijd met artikel 59, vierde lid, Vw 2000 en derhalve onrechtmatig met ingang van 25 februari 2005, de dag nadat de vier weken waren verstreken.
Nu de bewaring in strijd is met de Vw 2000, dient het beroep ingevolge artikel 96, derde lid, Vw 2000 gegrond te worden verklaard en de maatregel te worden opgeheven.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het maken van een belangenafweging nu het hier, anders dan bijvoorbeeld in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 juli 2002 (JV 2002, 316), een wijziging betreft van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, naar artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 en de duur van de maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, Vw 2000 is gemaximeerd in de wet.
7. De rechtbank ziet aanleiding eiseres ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,- per dag dat eiseres in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest. Nu de maatregel met ingang van 25 februari 2005 onrechtmatig is, wordt de schadevergoeding bepaald op in totaal een bedrag van € 700,-.
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring met ingang van heden wordt opgeheven;
3. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 700,- (zegge: zevenhonderd euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiseres;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2005 door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman als griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 7 maart 2005
Conc:AZ
Bp:-
D:B