Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr.: AWB 05/11070 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Nigeriaanse nationaliteit,
verblijvende in Uitzetcentrum Schiphol, verzoeker,
gemachtigde: mr. M.R. Roethof, advocaat te Arnhem,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.C.M. Weber, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 11 maart 2005 heeft verzoeker een bezwaarschrift ingediend ex artikel 72, derde lid, Vw 2000.
2. Bij verzoekschrift van 11 maart 2005 heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht verweerder te verbieden verzoeker uit te zetten naar een ander land dan Spanje zolang niet op het bezwaarschrift is beslist.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 maart 2005. Het verzoek is behandeld tegelijkertijd met het beroep gericht tegen de opgelegde maatregel van bewaring, bekend onder nummer AWB 05/10652 en 05/11094. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig A.C.M. Keijzer, tolk in de Engelse taal.
In dit geding gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten. Verzoeker is op 8 maart 2005 op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 ter fine van uitzetting in bewaring gesteld. Daartegen heeft verzoeker beroep ingesteld.
III. Standpunten partijen
Gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Verzoeker verzoekt verweerder te verbieden hem naar een ander land dan Spanje uit te zetten totdat op het bezwaarschrift is beslist. Het bezwaar is gericht tegen de feitelijke handeling van het hoofd van de doorlaatpost op Schiphol die op 8 maart 2005 heeft geweigerd verzoeker doorgang/toegang naar Spanje te verlenen en, zo is ter zitting aangevuld, tegen het voornemen verzoeker uit te zetten naar Nigeria. Verzoeker heeft verblijfsrecht in Spanje. Hij is daar getrouwd en heeft een verblijfsvergunning aangevraagd waarop nog niet is beslist. Voorts handelt verweerder in strijd met artikel 9, eerste lid, Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IBPV) omdat niet is gesteld dat de overgelegde stukken vals zijn. Tevens handelt verweerder in strijd met artikel 10, eerste lid, IBPV omdat verzoeker wordt belet zijn burgerrechten en huwelijksverplichtingen uit te oefenen. Verzoeker voldoet aan de voorwaarden, gesteld in artikel 5, Overeenkomst van Schengen (SUO). Verweerder handelt voorts in strijd met artikel 6 en artikel 8, Verdrag tot bescherming rechten van de mens (EVRM) en hij maakt misbruik van zijn bevoegdheid.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat primair het verzoek om een voorlopige voorziening niet ontvankelijk dient te worden verklaard omdat er thans geen sprake meer is van een spoedeisend belang omdat er nog geen vluchtdatum bekend is. Subsidiair stelt verweerder dat verzoeker niet heeft aangetoond dat hij verblijfsrecht in Spanje bezit. Het is verweerder uit ervaring bekend dat een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Spanje geen recht geeft om te mogen terugkeren. Het is de keuzevrijheid van verweerder om verzoeker uit te zetten naar dat land waar zijn toelating gewaarborgd is. Verzoeker bezit de Nigeriaanse nationaliteit en heeft een geldig paspoort. Er is opnieuw een vlucht aangevraagd nadat wegens verzet van verzoeker de vorige uitzetting is mislukt. Dit keer zal verzoeker onder begeleiding van escorts naar Nigeria worden verwijderd. Verweerder zal onderzoeken of verzoeker rechtmatig verblijf in Spanje heeft. Deze informatie is waarschijnlijk eerder beschikbaar dan dat de vlucht met de escorts plaats kan vinden. Indien verzoeker rechtmatig verblijf in Spanje heeft, zal verweerder hem naar Spanje uitzetten.
1. Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 Awb worden getroffen indien onver-wijlde spoed, gelet op de betrok-ken belan-gen, dat ver-eist. Het verzoek wordt toegewezen indien het belang van verzoeker bij de gevraagde voorziening zwaarder weegt dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit. Bij de afweging van deze belangen wordt mede betrokken de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure die mogelijkerwijs volgt.
2. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat wegens het ontbreken van een spoedeisend belang het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Op 13 maart 2005 heeft verweerder een vlucht met escorts aangevraagd om verzoeker naar Nigeria uit te zetten. Derhalve stelt de voorzieningenrechter vast dat de spoedeisendheid van het verzoek gelegen is in het voornemen van verweerder om verzoeker op korte termijn uit te zetten naar Nigeria.
3. Voorts gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat verzoeker in de voorliggende (reguliere) procedure in zijn bezwaar kan worden ontvangen, nu dit bezwaar is gericht tegen een met een beschikking gelijk te stellen handeling als bedoeld in artikel 72, derde lid, Vw 2000. In dit geval betreft die handeling de wijze waarop verweerder van zijn bevoegdheid tot uitzetting voornemens is gebruik te maken, namelijk het land waarheen de uitzetting zal plaatsvinden.
4. In het beroep tegen de oplegging van de maatregel van bewaring heeft de rechtbank bij uitspraak van heden onder de nummers AWB 05/10652 en 05/11094 geoordeeld dat verzoeker geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. De voorzieningenrechter ziet geen reden hieromtrent anders te oordelen. Derhalve is verweerder bevoegd om verzoeker uit te zetten.
5. Ingevolge artikel 5, derde lid, SUO dient, voor zover van toepassing, een vreemdeling die houder is van een door een Overeenkomstsluitende Partij afgegeven verblijfstitel doorreis te worden verleend.
6. De voorzieningenrechter vat het verzoek van verzoeker op dit artikel zo op dat, gelet op de door hem gestelde feiten en omstandigheden, hij recht heeft op vrije doorgang naar Spanje. De voorzieningenrechter oordeelt hierover voorshands als volgt. Nu de Spaanse autoriteiten nog niet beslist hebben op de door verzoeker gestelde aanvraag om een verblijfsvergunning en verzoeker niet gesteld heeft over een andere Spaanse verblijfstitel te beschikken, kan thans niet geoordeeld worden dat hem vrije doorreis naar Spanje verleend dient te worden. In zoverre heeft het bezwaar geen redelijke kans van slagen.
7. Ingevolge artikel 23 SUO dient de vreemdeling die niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden tot verblijf, in beginsel het Schengen grondgebied te verlaten. Deze verwijdering kan geschieden naar het land van herkomst van de vreemdeling of naar enig ander land waar diens toelating mogelijk is.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen rechtsregel, ook niet de door verzoeker genoemde artikelen, verweerder in dit geval verplicht verzoeker naar het land van diens keuze uit te zetten. Dat betekent niet dat verweerder in het geheel geen rekening hoeft te houden met de belangen van verzoeker bij de uitzetting naar bepaald land. Verweerder heeft de in beginsel bestaande vrijheid om verzoeker uit te zetten naar enig land waar zijn toelating gewaarborgd is, in dit geval aldus ingevuld, dat indien blijkt dat verzoeker wordt toegelaten tot Spanje, hij daarheen verwijderd zal worden. De redelijkheid van deze invulling is niet in geschil.
Verzoeker heeft gesteld dat hij op grond van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning in Spanje verblijfsrecht heeft. Hij heeft deze stelling niet met stukken onderbouwd noch heeft hij op een andere manier aannemelijk gemaakt dat hij tot Spanje toegelaten wordt.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij bereid is onderzoek te doen of verzoeker rechtmatig verblijf in Spanje geniet. Als dat zo blijkt te zijn en deze informatie eerder beschikbaar is dan de vlucht met escorts plaatsvindt, dan zal verweerder hem naar Spanje uitzetten.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerders voorgenomen handelwijze met betrekking tot de uitzetting niet onredelijk. Verweerder houdt op deze wijze voldoende rekening met de belangen van verzoeker. Het is aan verzoeker om aannemelijk te maken dat hij kan worden uitgezet naar een ander land dan in zijn land van herkomst. Verweerder is niet gehouden om geen gebruik te maken van een beschikbare wijze van uitzetting in afwachting van verder onderzoek naar een gestelde andere mogelijkheid van uitzetting. Verweerder hoeft geen verder beslag op zijn capaciteit te dulden ten behoeve van verzoeker, die zich, zonder zich er van verzekerd te hebben dat hij naar Spanje kon terugkeren, zich begeven heeft naar Nederland. Aldus maakt verweerder ook geen misbruik van zijn bevoegdheid eiser uit te zetten naar Nigeria. Gelet hierop heeft het bezwaar ook geen redelijke kans van slagen.
9. Op grond van het voorgaande wordt het verzoek afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de voorzieningenrechter niet gebleken.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2005, door mr. O.L.H.W.I. Korte, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van D.M.M. Luijckx, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 31 maart 2005