ECLI:NL:RBSGR:2005:AT3959

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 februari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/771
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel in het kader van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 februari 2005 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel tegen eiseres, een Somalische vrouw die in Nederland verblijft. Eiseres had beroep ingesteld tegen de voortzetting van haar detentie op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel rechtmatig is, omdat er zicht op uitzetting bestaat, ondanks de argumenten van eiseres dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiseres had eerder haar verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verweerder had pas later actie ondernomen. De rechtbank oordeelt dat het stilzitten van verweerder niet automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft ook overwogen dat de mededelingen van de minister over uitzettingen naar Somalië in het kader van de tsunami-ramp geen invloed hebben op de geldigheid van de maatregel. De rechtbank concludeert dat de vrijheidsontnemende maatregel kan worden voortgezet, omdat eiseres zelf de plicht heeft om te vertrekken en er geen belemmeringen zijn voor haar uitzetting. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Reg.nr: AWB 05/771VRONTN
V-nr: 270.521.6136
inzake: A, geboren op [...] 1983 afkomstig uit Somalië, verblijvende in het Grenshospitium Tafelbergweg te Amsterdam, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. F. Boone, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 25 augustus 2004 is eiseres op grond van artikel 3 Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiseres is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw 2000 toegepast. Bij uitspraak van 8 september 2004 met nummer AWB 04/38726 VRONTN heeft deze rechtbank het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 6 januari 2005, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen de voortduring van de maatregel. Daarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 14 januari 2005.
Eiseres en haar gemachtigde zijn daar – na voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde voornoemd.
4. Het onderzoek is op 27 januari 2005 heropend ten einde verweerder in gelegenheid te stellen om te reageren op de namens eiseres ingediende gronden.
Bij faxbrief van 1 februari 2005 heeft verweerder verweer gevoerd tegen de aangevoerde gronden. Bij faxbrief van 4 februari 2005 heeft de gemachtigde van eiseres daarop gereageerd.
Partijen hebben toestemming gegeven om een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten. Daarop heeft de rechtbank op 10 februari 2005 het onderzoek gesloten.
II. Overwegingen
1. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar uitzetting onvoldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Op 18 november 2004 heeft eiseres in de asielprocedure het aanhangig gemaakte verzoek om een voorlopige voorziening strekkende tot verbod van uitzetting ingetrokken. Eerst op 21 december 2004 heeft verweerder actie ondernomen om de uitzetting van eiseres te bewerkstelligen. Dit stilzitten van verweerder maakt de opgelegde maatregel onrechtmatig en reeds daarom dient deze te worden opgeheven.
Voorts meent eiseres dat een reëel zicht op uitzetting ontbreekt. Eiseres verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 december 2004, zaaknummer 200409774/1. Daaruit blijkt dat de door de president van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) op 31 augustus 2004 getroffen “interim measure” aan de uitzetting van eiseres in de weg staat. Dat zij behoort tot een Somalische minderheid wordt door verweerder weliswaar in twijfel getrokken, maar dat is niet het geval met de verklaringen van eiseres dat zij uit onveilig gebied in Somalië afkomstig is. Dit wordt ook bevestigd door de taalanalyse die heeft plaatsgevonden in het kader van de asielprocedure en waarvan eiseres een kopie overlegt. Daaruit kan worden opgemaakt dat eiseres standaard Somalisch en het May dialect spreekt.
2. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd medegedeeld dat eiseres tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 10 december 2004, zaaknummer Awb 04/8722 VRONTO, geen hoger beroep heeft ingesteld. In die uitspraak heeft de rechtbank het beroep van eiseres tegen verweerders besluit van 3 november 2004, waarbij haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 is afgewezen, ongegrond verklaard. Een afschrift van die uitspraak bevindt zich onder de gedingstukken.
Voorts heeft verweerder, in reactie op het door het Ministerie van Justitie op 13 januari 2005 uitgebrachte persbericht met betrekking tot asielzoekers afkomstig uit de landen die op 26 december 2004 zijn getroffen door de zeebeving, aangevoerd dat dit bericht geen aanleiding vormt om de aan eiseres opgelegde vrijheidsontnemende maatregel op te heffen. Als gevolg van het betreffende persbericht zullen de autoriteiten van de landen die door die zeebeving op 26 december 2004 zijn getroffen voorlopig niet worden lastiggevallen met aanvragen voor een laissez-passer ten behoeve van diegenen die uit die landen afkomstig zijn en aan wie een maatregel als bedoeld in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is opgelegd. Dit is bij eiseres echter niet het geval. Weliswaar is zij afkomstig uit een land die door hiervoor genoemde zeebeving is getroffen, maar aan haar is een maatregel opgelegd op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw 2000. Daarbij is zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet relevant. Op eiseres zelf rust de plicht om te vertrekken. Zij kan via de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) aan die plicht voldoen. Van haar wordt niet verwacht dat zij thans naar Somalië terugkeert, maar zij kan wel vast naar het IOM gaan, zodat zij na 1 maart 2005 kan vertrekken.
Wat betreft de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 27 december 2004 merkt verweerder op dat thans alleen voor minderheden uit Somalië een vertrekmoratorium geldt. Verweerder beraadt zich nog op uitbreiding van de groep van personen uit dat land voor wie het vertrekmoratorium geldt. Op eiseres is het vertrekmoratorium echter nog niet van toepassing.
3. Na de heropening van het onderzoek heeft verweerder aangevoerd, dat op eiseres na intrekking van haar verzoek om een voorlopige voorziening een vertrekplicht is gaan rusten. Dat verweerder eiseres eerst (en ten overvloede) op 21 december 2004 herinnerd heeft aan haar vertrekplicht maakt de maatregel niet onrechtmatig. Verweerder was ook niet gehouden haar eerder op die vertrekplicht te wijzen. Verweerder wijst er daarbij op dat eiseres haar beroep tegen de afwijzing van haar asielaanvraag had gehandhaafd. Verder merkt verweerder op dat eiseres niet in haar belangen is geschaad, omdat zij blijkens de reactie op de vragen van verweerder niet bereid bleek aan haar vertrek te willen meewerken.
4. De gemachtigde van eiseres heeft in een reactie hierop naar voren gebracht dat verweerder beschikt over de bevoegdheid om bestuursdwang, namelijk uitzetting, ten aanzien van eiseres toe te passen. Waar die bevoegdheid samengaat met toepassing van een vrijheidsontnemende maatregel moet die bestuursdwang effectief en voortvarend worden uitgeoefend. Het faciliteren van de terugkeer is geen effectieve en voortvarende wijze van uitoefenen van bestuursdwang. In het onderhavige geval wordt ook niet voortvarend gehandeld. Overigens, nu verweerder om medewerking vraagt, kan verweerder kennelijk de bevoegdheid tot bestuursdwang niet zelfstandig uitoefenen. Er bestaat derhalve geen zicht op vertrek van eiseres. Daarom moet de maatregel worden opgeheven. Ten slotte heeft eiseres een beroep gedaan op verweerders bekendmaking dat in ieder geval tot 1 maart 2005 geen gedwongen uitzettingen zullen plaatsvinden naar landen die zijn getroffen door de tsunami.
De rechtbank overweegt het volgende.
5. Ter beoordeling staat of de voortgezette toepassing van de maatregel sinds de eerdergenoemde uitspraak van 8 september 2004 rechtmatig is.
6. Sinds de uitspraak van de rechtbank op het eerste beroep van eiseres tegen de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000 is het volgende gebeurd.
a. Op 3 november 2004 is de asielaanvraag van eiseres afgewezen onder handhaving van de opgelegde maatregel.
b. Op 18 november 2004 heeft eiseres haar verzoek om een voorlopige voorziening, connex aan het op 4 november 2004 ingediende beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag, ingetrokken.
c. Bij uitspraak van 10 december 2004 onder nummer AWB 04/48722 VRONTO heeft de rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, dat beroep ongegrond verklaard.
d. Op 21 december 2004 heeft verweerder eiseres doen vragen of zij bereid was vrijwillig terug te keren naar Somalië. Verweerder heeft daarbij meegedeeld dat eiseres daarbij gebruik zou kunnen maken van de diensten van de IOM.
e. Eiseres heeft daarop, blijkens het in het dossier opgenomen verslag van de terugkeerambtenaar, op 23 december 2004 gereageerd met deze of soortgelijke woorden: “Ik kan en wil niet terug naar Somalië. Ik ben hier veilig, het maakt mij niet uit hoe lang ik hier moet vast zitten. Verder wens ik ook geen gebruik te maken van de diensten van de IOM.”
f. Op 13 januari 2005 heeft verweerder onder meer door middel van een persbericht het volgende bekend gemaakt en op zijn website doen plaatsen:
Geen uitzettingen naar getroffen landen
De ramp die zich op 26 december in delen van Azië en Oost Afrika heeft voltrokken is voor minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie aanleiding om ontruimingen en gedwongen uitzettingen van personen uit de getroffen landen in elk geval tot 1 maart 2005 niet te laten plaatsvinden. Vrijwillige terugkeer van vreemdelingen naar deze gebieden is natuurlijk wel mogelijk.
Tevens zullen ten behoeve van vreemdelingen die tijdelijk terug willen keren door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gratis terugkeervisa worden verstrekt en zullen mvv- en visum kort verblijf-aanvragen van personen uit de getroffen landen zoveel mogelijk versneld worden afgehandeld.
Deze maatregelen gelden voor de volgende landen:
(…) 7) Somalië (…)
Bovengenoemde maatregelen worden genomen uit betrokkenheid met de personen uit de getroffen gebieden. De maatregelen zijn van feitelijke aard en betekenen geen wijziging van het toelatingsbeleid.
g. Op 14 januari 2005 heeft verweerder eiseres een met de onder d. vergelijkbare vraag doen stellen en eiseres heeft op 19 januari 2005, blijkens het in het dossier opgenomen verslag van de terugkeerfunctionaris, op een met onder e. opgenomen vergelijkbare wijze geantwoord.
7. De rechtbank is van oordeel dat het belang van het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000 primair is gelegen in het handhaven van de toegangsweigering ex artikel 3 Vw 2000. Voorop staat de verplichting van eiseres zelf te vertrekken. Nu het gaat om het voortduren van een vrijheidsbenemende maatregel zal echter steeds een belangenafweging plaats dienen te vinden, zowel door verweerder bij de voortduring van de maatregel als door de rechtbank bij de toetsing van de voortduring van de maatregel. In dit kader speelt een rol de vraag in hoeverre er zicht is op verwijdering van eiseres en de vraag of verweerder voortvarend heeft gehandeld teneinde tot verwijdering van eiseres te komen.
8. De rechtbank is voorts, onder verwijzing naar haar uitspraak van 5 maart 2004, JV 2004, 194, van oordeel dat de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw 2000 mag worden opgelegd en worden voortgezet, indien zicht op verwijdering van de vreemdeling bestaat, of indien zicht erop bestaat dat de vreemdeling aan zijn vertrekplicht kan voldoen, of indien beide bestaan. Indien de vreemdeling niet kan worden verwijderd en hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen, moet de maatregel worden opgeheven.
Overeenkomstig de bewijslastverdeling in vreemdelingenbewaringszaken is het aan verweerder om aannemelijk te maken dat zicht op verwijdering bestaat, of dat er zicht op bestaat dat de vreemdeling aan zijn vertrekplicht kan voldoen. Indien verweerder dit niet aannemelijk kan maken, of indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat verweerder hem niet kan verwijderen en dat hij niet aan zijn vertrekplicht kan voldoen, dient de rechtbank het beroep gegrond te verklaren.
9. Verweerder heeft zich omtrent de betekenis van zijn publieke mededeling dat feitelijk geen uitzettingen zullen plaatsvinden in verband met de tsunami-ramp, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Eiseres heeft betoogd dat in verband daarmee de maatregel dient te worden opgeheven.
De rechtbank stelt vast dat deze mededeling, onder meer neergelegd in een persbericht, gepubliceerd in de media en voorts kenbaar op de website van verweerder zoals hierboven is weergegeven, juist niet inhoudt een wijziging van het toelatingsbeleid dat voor eiseres relevant is. Ook kan daaruit niet worden afgeleid dat verweerder bestaande vertrekplichten heeft willen schorsen of opheffen. Omtrent toegang voor personen als eiseres is geen mededeling gedaan. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat de vertrekplicht van eiseres, die berust op de voor haar nog immer geldende grensweigering, nog bestaat. De vraag of verweerder deze grensweigering mag handhaven in het licht van genoemde publieke mededeling kan in het onderhavige geschil niet worden beoordeeld.
10. De rest van het betoog van eiseres komt er in de eerste plaats – samengevat – op neer dat zij niet mag worden verwijderd naar Somalië, dat daarom het zicht op uitzetting ontbreekt en dat dus de maatregel dient te worden opgeheven. Dit betoog faalt omdat het eraan voorbijziet dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor rechtmatige oplegging of voorzetting van de onderhavige maatregel. De door haar genoemde uitspraak van de Afdeling vormt geen precedent, omdat in dat geval sprake was van vreemdelingenbewaring, waarvoor zicht op uitzetting wel een vereiste is. Aldus faalt ook het betoog dat verweerder haar niet zelfstandig kan verwijderen, wat zou blijken uit verweerders verzoek aan eiseres om medewerking bij de verwijdering.
Eiseres heeft niet gesteld dat zij niet kan voldoen aan haar vertrekplicht. Uit haar reacties op de vragen van verweerder valt veeleer af te leiden dat zij niet bereid is om te onderzoeken of zij aan haar vertrekplicht kan voldoen. Bij die stand van zaken moet worden aangenomen dat eiseres met behulp van de IOM aan haar vertrekplicht kan voldoen, zoals verweerder stelt. De vraag of eiseres al dan niet aan haar vertrekplicht moet voldoen, kan in het onderhavige geding niet worden beantwoord.
11. Voorts heeft eiseres betoogd dat verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld heeft en handelt om tot verwijdering te komen of bij het faciliteren van eiseres, wanneer zij aan haar vertrekplicht wil voldoen. De rechtbank is van oordeel dat in de periode gelegen tussen het intrekken van het verzoek om een voorlopige voorziening en de beslissing op haar beroep, verweerder door niets te doen niet onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Immers, in die periode hoefde verweerder zonder nadere mededeling van eiseres niet aan te nemen dat eiseres genegen was aan haar vertrekplicht te voldoen, en behoefde hij deze dus niet te faciliteren. Dat verweerder in die periode geen pogingen tot verwijdering heeft ondernomen is ook niet aan te merken als onvoldoende voortvarend. In het toen nog onbesliste beroep was immers de door eiseres gestelde en door verweerder betwiste afkomst van eiseres, namelijk behorende tot een minderheidsclan uit Zuid-Somalië, onderwerp van geschil. Na de uitspraak van 10 december 2004 heeft verweerder voldoende voortvarend gehandeld met de handelingen zoals hierboven in r.o. 6 zijn opgenomen.
12. Met toepassing van artikel 8:69 Awb komt de rechtbank op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de voortduring van die maatregel niet in strijd is te achten met de Vw 2000 en evenmin bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Het beroep wordt derhalve ongegrond verklaard.
13. Nu de vrijheidsontnemende maatregel niet wordt opgeheven, komt het verzoek om toekenning van schadevergoeding niet voor toewijzing in aanmerking.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. Verklaart het beroep ongegrond;
2. Wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2005 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, bij afwezigheid van de zittingsgriffier in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, griffier.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 15 februari 2005
Conc: OK
Bp:
D: B