ECLI:NL:RBSGR:2005:AT2866

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
7 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 04/2383, 04/2386
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op bijstand en hoorplicht in vreemdelingenzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 7 maart 2005, gaat het om eisers [A] en [B], die samen met hun minderjarige kind een beroep hebben ingesteld tegen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank oordeelt dat eisers, hoewel zij de Nederlandse taal beheersen, niet in staat zijn om zonder deskundige bijstand hun zaak te bepleiten. Tijdens een hoorzitting op 30 oktober 2003 is de gemachtigde van eisers, drs. F.W. King, geweigerd toegang te verlenen omdat hij geen geldig legitimatiebewijs kon tonen. Hierdoor stonden eisers voor de keuze om niet gehoord te worden of om zonder bijstand van hun gemachtigde gehoord te worden, wat hen niet in staat stelde zich adequaat voor te bereiden.

De rechtbank overweegt dat het niet bieden van een tweede gelegenheid om te worden gehoord, in strijd is met de hoorplicht zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het besluit van de verweerder om eisers niet te horen in strijd is met artikel 7:2 van de Awb, wat leidt tot de gegrondverklaring van het beroep. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en verplicht de verweerder om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift. Tevens wordt de verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 644,-, en moet de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 116,- vergoeden.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het recht op bijstand en de hoorplicht in bestuursrechtelijke procedures, vooral in vreemdelingenzaken, waar de gevolgen van beslissingen vaak verstrekkend zijn voor de betrokkenen.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 04/2383 en 04/2386 BEPTDN
Inzake : [A] en zijn echtgenote [B], mede namens hun minderjarige kind, eisers,
V-nummers [v-nummer]/[v-nummer]/[v-nummer],
woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde,
drs. F.W. King, rechtskundig adviseur te Leiden,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. N.B. de Neef,
advocaat te Den Haag.
I. PROCESVERLOOP
1. Eisers, geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1972 en [geboortedatum] 1975, bezitten de Congolese (DRC) nationaliteit. Zij verblijven sedert 8 maart 1994 als vreemdeling in Nederland. Bij schrijven van 29 maart 2001 hebben zij een aanvraag ingediend tot verlenging van een vergunning tot verblijf zonder beperking. Op 17 mei 2001 is dit verblijfsdoel gewijzigd in het verlengen van de eerder verleende vergunninghouder met het verblijfsdoel “medische behandeling”. Op deze aanvraag is door verweerder op 1 maart 2002 afwijzend beslist. Eisers hebben tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Op 22 december 2003 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij schrijven van 16 januari 2004 hebben eisers tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en een verweerschrift ingediend.
3. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op 7 februari 2005. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2. Eisers stellen dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat zij niet in aanmerking komen voor een verlenging van hun verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel een medische behandeling, heeft gehandhaafd. Daartoe hebben zij aangevoerd dat verweerder hen naar aanleiding van hun bezwaar had moeten horen.
3. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eisers niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komen.
4. Ingevolge artikel 7:2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord. Van het horen kan slechts worden afgezien indien een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet.
In artikel 2:1, eerste lid, van de Awb is bepaald dat een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde kan laten vertegenwoordigen.
5. De rechtbank overweegt het volgende.
Voorop staat, dat verweerder slechts bij uitzondering het horen van een bezwaarde achterwege mag laten.
Verweerder heeft eisers bij brief van 29 september 2003 dan ook uitgenodigd om tijdens een zitting van de ambtelijke hoorcommissie een nadere toelichting te geven op hun bezwaarschrift. Eisers zijn hiertoe op 30 oktober 2003 vergezeld van hun toenmalige gemachtigde verschenen in het districtskantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Rijswijk. Volgens het verslag wat van dit voorgenomen gehoor is gemaakt heeft de gemachtigde van eiser geweigerd zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs, waarop hem de toegang tot het districtskantoor is ontzegd. Eisers wilden, door de voorzitter van de hoorcommissie op dat moment voor de keuze gesteld, niet gehoord worden zonder aanwezigheid van hun gemachtigde. De genoemde voorzitter heeft terstond medegedeeld dat geen tweede gelegenheid om te worden gehoord zou worden geboden.
Eisers hebben ervan afgezien zonder bijstand door hun gemachtigde te worden gehoord. Een tweede gelegenheid te worden gehoord is inderdaad niet geboden.
Daartoe heeft verweerder gesteld dat de keuze van de gemachtigde zich niet te legitimeren en de daaropvolgende keuze van eisers af te zien van het gehoor, een keuze is geweest die voor rekening en risico van eisers en hun gemachtigde dient te komen.
De rechtbank overweegt dat eisers weliswaar de Nederlandse taal enigszins beheersen en tot op zekere hoogte in Nederland ingeburgerd zijn, maar niet in die mate dat van hen kan worden verwacht dat zij zonder deskundige bijstand hun zaak kunnen bepleiten tegenover een ambtelijke hoorcommissie. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat zij vooraf ervoor hadden gekozen om niet zelf hun zaak te komen bepleiten, maar zich daartoe door hun gemachtigde te laten bijstaan.
Dat hun gemachtigde bij deze hoorzitting zou verschijnen zonder geldig legitimatiebewijs en deswege de toegang zou worden geweigerd was hen kennelijk niet van te voren bekend. Zij zijn dus overvallen door de keuze tussen twee mogelijkheden die zij geen van beide wensten, namelijk ofwel niet worden gehoord ofwel, zonder zich daarop te hebben kunnen voorbereiden, zonder bijstand van hun gemachtigde worden gehoord.
De rechtbank vermag niet in te zien waarom eisers niet de gelegenheid is geboden zich te beraden op de mogelijkheid zich op een later tijdstip alsnog te laten horen met een andere gemachtigde, danwel zonder bijstand door een gemachtigde, waarop zij zich alsdan hadden kunnen voorbereiden.
Dat daardoor de voortgang van de procedure teveel vertraging zou hebben ondervonden komt de rechtbank onwaarschijnlijk voor, in aanmerking genomen dat het bezwaarschrift dateert van 28 maart 2002, de mislukte hoorzitting pas op 30 oktober 2003 heeft plaatsgevonden en verweerder vervolgens op 22 december 2003 op het bezwaar heeft beslist.
6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het besluit van verweerder genomen is in strijd met het bepaalde in artikel 7:2 van de Awb. De beroepen zijn derhalve gegrond en de bestreden beschikking zal worden vernietigd. Verweerder zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift.
7. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de (samenhangende als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht) beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eisers betaalde griffierecht ad € 116,- vergoedt.
Aldus gedaan door mr. J.L. Verbeek en in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2005, in tegenwoordigheid van C.A.Y. Morison-Libourel, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: