ECLI:NL:RBSGR:2005:AT2837

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 maart 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/10847
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en opheffing van vrijheidsontneming in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 maart 2005 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van eiseres, die op 8 maart 2005 in bewaring was gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opheffing van de bewaring, die op 7 maart 2005 per fax was verzonden, niet onverwijld is uitgevoerd. De bewaring is pas op 8 maart 2005 om 16.30 uur opgeheven, wat in strijd is met de vereisten van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelt dat de tijdnood van de verweerder, die verband hield met het onderzoek naar de mogelijkheid van een spoedige uitzetting, geen bijzondere omstandigheid vormt die een langere termijn voor de opheffing rechtvaardigt. Hierdoor is de maatregel onrechtmatig.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de nieuwe bewaringsmaatregel, die op 8 maart 2005 werd opgelegd, eveneens onrechtmatig is. De verweerder kon niet in redelijkheid concluderen dat de voor terugkeer noodzakelijke documenten binnen korte termijn beschikbaar zouden zijn, gezien de omstandigheden en de afspraken met de consul van Sierra Leone. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de bewaring opgeheven en de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 644,-. Tevens is eiseres een schadevergoeding van € 1.120,- toegekend, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft partijen gewezen op de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
zitting houdende te Dordrecht
__________________________________________________
PROCES-VERBAAL VAN DE MONDELINGE UITSPRAAK
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 05/10847
de zaak van
A, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Soffers, advocaat te ‘s-Gravenhage,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder,
gemachtigde: mr. O.J. Elbertsen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Op 10 maart 2005 is de rechtbank, door middel van een namens eiseres ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiseres op 8 maart 2005 in bewaring heeft gesteld.
2. De zaak is op 24 maart 2005 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen J.C. Ingenhoes, tolk in de Engelse taal.
Na het onderzoek ter zitting te hebben gesloten, heeft de rechtbank aangezegd onmiddellijk uitspraak te doen en is daartoe overgegaan omstreeks 11.50 uur.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank toetst of de bewaring, gelet op het bepaalde in artikel 94, vierde lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), rechtmatig is. De rechtbank is op grond van de navolgende redenen van oordeel dat het beroep gegrond is en dat de bewaring moet worden opgeheven.
Bij uitspraak van 7 maart 2005 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Alkmaar, de bewaring met ingang van die datum opgeheven, omdat eiseres in strijd met artikel 59, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (verder te noemen: Vw 2000) met ingang van 25 februari 2005 onrechtmatig in bewaring heeft verbleven. De uitspraak is eveneens op 7 maart 2005 omstreeks 16.45 uur per fax aan verweerder toegezonden. Niet in discussie is tussen partijen dat deze opheffing tenuitvoer is gelegd op 8 maart 2005 omstreeks 16.30 uur. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State onder meer in haar uitspraak van 28 april 2004 nummer LJN A09269 heeft overwogen is, in aanmerking genomen dat ten behoeve van de beëindiging van een bewaring formaliteiten behoeven te worden verricht, in beginsel aan het vereiste van onverwijlde opheffing voldaan indien de bewaring binnen zes uur na verzending van de uitspraak wordt beëindigd. Zelfs indien zou worden uitgegaan van de voor verweerder meest gunstige interpretatie van dat uitgangspunt, namelijk dat niet behoeft te worden meegeteld de tijd tussen 18.00 ’s avonds en 8.00 ’s morgens, was ten tijde van de opheffing voornoemde termijn ruimschoots overschreden.
Naar het oordeel van de rechtbank, is het niet uitgesloten dat een langere termijn dan zes uur toelaatbaar is, doch alleen indien bijzondere omstandigheden tot die vertraging noopten. Desgevraagd heeft verweerder niet meer aangevoerd dan dat, toen genoemde zes uurs-termijn begon af te lopen, nog steeds onderzoek en overleg gaande was tussen verweerder, de KMAR en de Sierra Leoonse autoriteiten met betrekking tot de vraag of en hoe snel de vereiste uitreispapieren voor eiseres voorhanden zouden kunnen zijn en dat men er toen om pragmatische redenen voor gekozen heeft de bewaring nog enkele uren langer te laten voortduren. Dat is naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid die het langer voortduren van de bewaring rechtvaardigde, waarbij tevens moet worden opgemerkt dat genoemd onderzoek en overleg niet op formaliteiten zag die nog verricht moesten worden in verband met beëindiging, maar juist op het tegenovergestelde, namelijk het opnieuw opleggen van de bewaringsmaatregel. Mitsdien is de bewaring niet onverwijld opgeheven en maakt dit de aansluitend opgelegde nieuwe bewaringsmaatregel onrechtmatig.
Op 8 maart 2005 te 16.50 uur heeft verweerder eiseres wederom in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, omdat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Immers, aldus verweerder, nadat een eerdere presentatie door omstandigheden niet is doorgegaan is thans een presentatie afgesproken bij de consul van Sierra Leone op 31 maart 2005 en heeft de consul op basis van contact met de autoriteiten in het thuisland de verwachting uitgesproken dat direct een laissez-passer zal kunnen worden verstrekt. Eiseres beschikt thans niet over een paspoort of andere identiteitsdocumenten. De rechtbank is van oordeel dat gezien deze omstandigheden verweerder ten tijde van het opleggen van de maatregel niet in redelijkheid het standpunt heeft kunnen betrekken dat de voor terugkeer noodzakelijke bescheiden binnen korte termijn voor handen zullen zijn, zodat niet is voldaan aan de vereisten voor inbewaringstelling op de voet van artikel 59, tweede lid, van de Vw 2000. Ook om deze reden is de bewaringsmaatregel onrechtmatig. De rechtbank ziet met dit oordeel mede op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 mei 2004 nummer LJN AP0203.
Gelet hierop acht de rechtbank voldoende gronden aanwezig om de gevorderde schadevergoeding toe te kennen. Het normbedrag bedraagt € 95,00 per dag detentie in een politiecel en € 70,00 per dag detentie in een huis van bewaring.
Nu eiseres 16 dagen in een huis van bewaring is geweest komt haar, met inachtname dat de dag van de opheffing niet meetelt, op grond van het voorgaande € 1.120,- toe.
Verweerder dient de door eiseres gemaakte proceskosten te vergoeden. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1). Nu aan eiseres een toevoeging is verleend, dient de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De rechter wijst partijen tot slot op de mogelijkheid tegen deze beslissing de rechtsmiddelen aan te wenden zoals deze vermeld staan aan het slot van dit proces-verbaal.
III. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiseres een schadevergoeding toe, groot € 1.120,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- en wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter en door deze en C. Groenewegen, griffier ondertekend en in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2005, in tegenwoordigheid van de griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.